Eeuwige Zoon
Johannes 1:1
„In den beginne was het Woord en het Woord was God.”
„Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van de aanvang, van de oudheden der aarde aan. Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water; aleer de bergen ingevest waren, vóór de heuvelen was Ik geboren. Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes der wereld. Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar” (Spr. 8).
„Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook.” Daarom zochten de Joden temeer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat brak, maar ook zei „dat God Zijn eigen Vader was, Zichzelf Gode even gelijk makende” (Joh. 5). Hij doet wonderwerken door Eigen kracht, als door Eigen gezag te gebieden. Voorbeelden zijn daarvan in Lukas 5 en 7: „Want Hij gebiedt de winden en de zee en zij gehoorzamen Hem, en Hij bestraft de kleingelovigheid Zijner discipelen” (Matth. 8:26).
Hij geeft ook anderen de macht om wonderwerken te doen, echter onder aanroeping van Zijn Naam. Hij is van een onveranderlijke gerechtigheid: „Dit zal Zijn Naam zijn, waarmee men Hem noemen zal, de Heere onze gerechtigheid” (Jer. 23:6).
Caspar Olevianus, predikant te Heidelberg
(”Apostolische geloofsbelijdenis”, 1590)