Tien jaar na ‘zege’ op VS is chaos in Somalië niet verdwenen
Ali Shera en Musa Hussein wijzen naar het verwrongen wrak van een Amerikaanse Black Hawk-helikopter, overgroeid door cactussen. Het is het enige bewijs voor de veldslag die tien jaar geleden op deze stoffige zijweg het leven kostte aan achttien soldaten van het Amerikaanse leger.
Op 3 oktober 1993 was Shera luitenant in de militie van krijgsheer Mohammed Farah Aidid. Hussein was een onafhankelijk straatvechter die rondzwierf met zijn Kalasjnikov. Ze waren dolblij toen ze de negentien uur durende slag tegen de enige supermacht in de wereld hadden gewonnen. „Kun je je voorstellen dat Somalië, een klein land, het machtigste land in de wereld verslaat”, zegt de 41-jarige Shera. „We waren zo blij dat we de Amerikanen een nederlaag hadden toegebracht.”
In de jaren sinds die ’overwinning’ zijn ze de Somalische milities, die de straten van Mogadishu nog steeds onveilig maken, echter gaan haten. Ze voorkomen dat Somalië ooit uit kan groeien tot meer dan het prototype van de mislukte staat die het nu is. Shera en Hussein zeggen dat ze te veel dood en vernietiging hebben gezien. „We zijn moe, we hebben elkaar bevochten en we kunnen elkaar niet verslaan”, zegt de 34-jarige Hussein, die net als Shera werkloos is. „We willen geen wapens meer dragen.”
Voordat dictator Mohammed Siad Barre in 1991 werd afgezet, had hij jarenlang het wantrouwen en de haat tussen de zes belangrijkste clans in Somalië gevoed. Sinds zijn vertrek hebben de voortdurende gevechten tussen de clans die haat alleen maar vergroot. Meer dan twaalf afzonderlijke pogingen om vrede in Somalië te brengen, zijn mislukt.
Zeven facties hebben de Somalische hoofdstad Mogadishu opgedeeld en hoewel het mogelijk is van de ene wijk naar de andere te gaan, moeten de Somaliërs goed opletten met wie zij zaken doen en hoe lang ze in een buurt blijven waar ze niet wonen. ’s Nachts is duidelijk te zien welke wijken de goede zijn en welke de slechte. De beste wijken hebben dieselgeneratoren om elektriciteit op te wekken en daar is dan ook licht en lopen de mensen op straat. Maar in het district Medina, dat wordt bestuurd door krijgsheer Muse Sude Yalahow, is het donker en heerst de angst voor zijn ongedisciplineerde strijders.
De belangrijkste haven van de hoofdstad en het vliegveld blijven gesloten, vooral omdat geen van de facties er volledige greep op kan krijgen. Alle buitenlandse goederen en reizigers moeten door de kleinere havens waar verschillende facties heersen, die tol vragen voor de doortocht. Hetzelfde systeem wordt toegepast op de hoofdwegen, waar de facties controleposten neergezet hebben.
Een resultaat van dit beleid, dat de terreurexperts slapeloze nachten bezorgt, is dat iedereen met genoeg geld Somalië binnen kan komen. Er is geen overheid die visa kan verstrekken en er zijn geen douaniers die paspoorten kunnen controleren op de vijf vliegvelden en in de honderden havens in het land. Hoewel de Somaliërs ontkennen dat er internationale terroristen in hun land wonen -er zijn ook geen bewijzen voor het bestaan van trainingskampen of kantoren voor terroristen- is er ten minste één vermoedelijk lid van het terreurnetwerk al-Qaida door de Amerikanen uit het land opgepikt. Er zou er bovendien nog een in Mogadishu zijn gesignaleerd.
Strijders van de factie van Muhammed Dheere namen in maart de Jemeniet Suleiman Abdalla Salim Hemed gevangen. De autoriteiten in buurland Kenia zeiden Hemeds gevangenneming te hebben georganiseerd. Ze verklaarden dat Hemed hun waardevolle informatie had verschaft over de aanslagen op de Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania in 1998 en over de aanslag in Kenia op een Israëlisch hotel in 2002. De Keniaanse minister van Nationale Veiligheid zei dat Hemed was overgedragen aan de Amerikaanse autoriteiten. Fazul Abdullah Mohammed, die door de VS is aangeklaagd voor de aanslagen van 1998, zou onlangs gezien zijn in Mogadishu.
De Somaliërs zijn op de hoogte van het Amerikaanse antiterreurbeleid en weten dat de Amerikaanse ogen op hen zijn gericht. In interviews wijzen ze er onmiddellijk op dat Somalië een klein, etnisch homogeen land is, waar het voor een buitenlander praktisch onmogelijk is onopgemerkt over straat te lopen. Ze beweren ten stelligste dat slechts een handvol mensen heimelijk het land binnen kan komen en dat ze dan nog voortdurend ondergedoken moeten blijven.
„Het is mogelijk dat ze hier zijn”, erkent Hussein. „Maar iedereen in Mogadishu weet dat als je een Arabische man gevangenneemt en zegt „Ik heb een terrorist voor de CIA in Amerika” er meteen een vliegtuig voor hem hierheen gestuurd wordt, terwijl niemand weet of hij echt van al-Qaida is.”
Hussein en Shera hebben geen problemen met de VS, hoewel ze vinden dat de antiterreurcampagne van president Bush wel erg omvangrijk is. Ze zouden willen dat Somalië een normale relatie met de VS had. „Na de oorlog tussen de Somaliërs en de Amerikanen zijn we alles vergeten”, zegt Shera. „Het is tien jaar geleden. Ik hoop dat we onze meningsverschillen kunnen oplossen en samen kunnen praten.”