Souverein
Hier verzekert David zijn ziel van Gods bewaring. Dat moet ons dienen tot bestraffing van die mensen, die God durven beschuldigen van onrechtvaardigheid, wanneer Hij als een soeverein heer van de schepping en naar Zijn absolute wil de een kreupel en lam laat; de ander fris en zonder gebrek; de een doofstom en de ander goed van gehoor. Ja, dat alles omdat het Hem zo behaagt. In het bijzonder beschuldigen zij God van ongerechtigheid, indien Hij naar Zijn absolute wil de een heeft verkoren in Christus en de andere heeft verworpen.Wat is toch de reden van die arme mensen dat zij God beschuldigen? Hij heeft toch macht over Zijn schepselen om te doen wat Hem behaagt? Want niemand kan toch zeggen: Wat doet Gij? Het moet ook dienen tot onderwijzing van aardse machten, dat zij zich niet verheffen, maar leren zeggen: „Gij zijt de Heere.” Want hoewel David een groot en machtig koning was, zegt zijn ziel toch tot God: „Gij zijt de Heere.” Alle kleine heren hier op de aarde moeten denken aan die grote Heere in de hemel, aan Wie zij eenmaal zware rekenschap moeten geven.
Maar, zult u vragen, waaruit zullen wij weten dat wij de Heere oprecht en van harte houden voor onze Heere? Als wij met alle eerbied en vreze voor Hem wandelen, al de tijd die wij hier op aarde wonen, en op Hem van harte vertrouwen.
Joos van Laren, predikant te Vlissingen (Korte en bondige verklaring over de zestiende Psalm, 1669)