Turkije heeft zich Troje toegeëigend
De stad Troje, bekend uit de ”Ilias” van Homerus, is door Turkije als nationaal erfgoed geannexeerd, laat een expositie in Amsterdam zien.
Weinig steden spreken zo tot de verbeelding als Troje. Door de eeuwen heen hebben velen zich de stad „toegeëigend” als hun erfgoed. Dat begon natuurlijk al met de beroemde dichter Homerus. In zijn epos de ”Ilias” worden de laatste dagen van het beleg van Troje door de Grieken beschreven. De ”Odyssee”, een ander werk dat aan Homerus wordt toegeschreven, beschrijft de moeizame terugtocht van de Griekse held Odysseus nadat Troje is veroverd. Beide werken zijn in de loop der eeuwen veelvuldig gelezen en verwerkt en hebben als inspiratiebron voor dichters en kunstenaars gediend. Een voorbeeld is Simon Jacobsz. de Vlieger, die in 1631 de brand van Troje op het doek vereeuwigde. Nadat de Grieken hun plan met het paard van Troje succesvol hebben uitgevoerd, plunderen ze de stad en steken deze in brand. Op het schilderij zie je Aeneas met zijn zoontje Ascanius en twee soldaten de stad ontvluchten, met op zijn rug zijn vader Anchises.
Homerus gebruikte een arsenaal aan formules om de stad te beschrijven. Het zijn vaak vaste formules die zangers uit hun hoofd kenden om al improviserend hun poëzie te componeren. Hij noemt Troje „goed gebouwd”, „met brede wegen”, „lieflijk” en „heilig.” De stad wordt omschreven als „hooggebouwd”, „steil” en „aan de wind blootgesteld.”
Opgravingen
Over de vraag of er een historische kern zit in de werken van Homerus zijn bibliotheken vol geschreven. Eeuwenlang was de vraag: Waar lag deze stad precies? Tot in de twintigste eeuw doken daarover nog merkwaardige theorieën op. Zo beweerde de Nederlandse econoom Iman Wilkens in zijn boek ”Waar eens Troje lag” (1992) dat Troje niet in Turkije, maar in Engeland moet worden gesitueerd: de Gog Magog Hills bij Cambridge zou de locatie zijn geweest. Daar woonden (proto)-Kelten die rond 1200 voor Christus werden aangevallen door Kelten van het continent.
Wilkens’ alternatieve visie strookt niet met waar archeologen en classici het op houden: Troje bevindt zich in Turkije aan de oostzijde van de Dardanellen, op het belangrijkste knooppunt dat noord, zuid, oost en west verbindt. Sinds Heinrich Schliemann hier in de jaren zeventig van de negentiende eeuw met zijn opgravingen begon is Troje een van de belangrijkste archeologische gebieden ter wereld.
Het verhaal van Schliemann is een intrigerend onderdeel van de expositie ”Troje. Stad, Homerus en Turkije” in het Allard Pierson Museum in Amsterdam. Het is het verhaal van een man die, geïnspireerd door de oude bronnen, op onderzoek uitgaat, een goudschat vindt en deze het land uitsmokkelt. We hebben het over misschien wel de bekendste archeoloog aller tijden, Johann Ludwig Heinrich Julius Schliemann.
Hij werd geboren op 6 januari 1822 in Neubukow, een Duits stadje vlak bij de Oostzee. Zijn vader was dominee in de Evangelisch-Lutherse Kerk. De familie was arm en kende weinig geluk. Heinrichs moeder stierf toen hij tien jaar oud was. Zijn vader moest na beschuldigingen van fraude zijn ambt neerleggen. Heinrich vond werk bij een overslagbedrijf.
Hij beheerste allerlei talen, en vanwege zijn kennis van het Russisch werd hij in 1846 als handelaar uitgezonden naar Sint-Petersburg. Enkele jaren later vergaarde hij kapitalen tijdens de goudkoorts in Californië. Vanaf 1858 was hij rijk genoeg om te gaan rentenieren en zijn droom na te jagen.
De legendarische opgravingen in het Osmaanse Rijk begonnen in 1867. Aanvankelijk was Schliemann teleurgesteld door de vondsten. Totdat hij op 31 mei 1873 een goudschat vond die bekend werd als ”Schat van Priamus”. Met de juwelen liet Schliemann zijn vrouw Sophia poseren. De schat, waarvan replica’s in Amsterdam zijn te zien, bevatte ook een gouden beker met twee oren die Schliemann aanzag voor een beker uit de ”Ilias”: bewijs dat hij de resten van het Homerische Troje had gevonden. Later bleek echter dat het goud veel ouder was dan hij vermoedde. Schliemann smokkelde de schat het land uit, en kwam daardoor in grote problemen met de Osmaanse autoriteiten. Na een rechtszaak moest hij een grote som gelds betalen. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog namen de Russen de schat mee uit Berlijn. Tegenwoordig wordt ze bewaard in het Poesjkinmuseum in Moskou.
Blauwe Anatoliërs
De tentoonstelling maakt duidelijk hoe eeuwenlang allerlei culturen Troje als ‘hun’ erfgoed hebben omarmd. Het opvallendst in de recente geschiedenis is de Turkse toe-eigening, die in de negentiende eeuw op gang kwam. Zo verscheen rond 1885 de eerste vertaling van de ”Ilias” in het Osmaans-Turks. De prozavertaling van het eerste boek van de ”Ilias” omvatte 43 bladzijden en kreeg een voorwoord van 15 pagina’s.
Twee belangrijke Turkse intellectuelen begonnen in 1912 een neohellenistische beweging: leden promootten in kranten en tijdschriften de klassieke oudheid. Vooral in de jaren 1939-1945 kwamen de klassieken in het centrum van het Turkse cultuurbeleid te staan. Dit resulteerde in de kring van de zogeheten Blauwe Anatoliërs (Anatolië is het Aziatische deel van Turkije). Zij richtten zich in hun geschriften op een Anatolisch alternatief voor de Griekse cultuur. De ”Ilias” zou een Anatolisch epos zijn geweest. Zo ging het heldendicht een rol spelen in een onverbloemd Turks nationalisme.
In diverse bijdragen in de prachtige catalogus wordt deze Turkse ‘toe-eigening’ beschreven. Jacqueline Klooster laat zien dat de ”Ilias” een universeel epos is van alle tijden: „Zoals de lichamen van Amerikaanse soldaten voor het oog van de camera in uitzinnige triomf door de straten van Mogadishu gesleurd werden achter jeeps, zo wordt de dode held Hektor door het stof voortgesleept terwijl aan beide kanten zijn donkerzwarte haren uitwaaieren. Zoals Amerikanen op hun beurt hun dode kameraden wreken op Irakezen, vernederd en gemarteld met kappen op hun hoofd. Zo snijdt Achilles twaalf jonge mannen op Patroklos graf de hals af „zoals een ander een bos bloemen” (Simone Weil). (…) „Troje is lang geleden gevallen, misschien wel ergens in Klein-Azië, op een plaats die nu Hisarlik heet. De Ilias voorspelt de val slechts, symbolisch en impliciet, met de dood van Hector, held en beschermer van de stad. Maar Troje wordt nog elke dag met dezelfde grimmige vreugde belegerd, om dezelfde onsterfelijke Helena, en met dezelfde vrouwen en kinderen die achterblijven. De Ilias is overal.”