Gods goedheid
Exodus 34:6
„Heere, Heere God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid.”
Wie zou dus niet alle woorden Gods met de diepste eerbied ontvangen en in de dagelijkse werken van Zijn voorzienigheid met een stil genoegen berusten en zeggen: „De alleenwijze God zij de heerlijkheid.” Hieruit nu vloeit het vertrouwen des geloofs voort, aangezien God beloofd heeft Zich als zodanig te zullen bewijzen, alsmede de krachtigste aandrang om zijn wandel te richten naar ’s Heeren Woord, als de hoogste regel der wijsheid (Psalm 119:5) en te verzaken alle ingebeelde wijsheid des vleses (Romeinen 8:7). Hieruit leert men tevens erkennen dat God alleen goed is, hetgeen in de werken der natuur alsook in het werk der verlossing is op te merken.
Trouwens, het ligt ook in de aard der zaak: hoe zou er ook iets anders dan goed kunnen voortkomen van dat aanbiddenswaardig Wezen, in Wie niets is dan goed? Daarom zegt ook David met enkele woorden: „De Heere is aan allen goed en Zijn barmhartigheden zijn over al Zijn werken” (Psalm 145:9). Dit is de grond en de steun van het vertrouwen bij de beschuldigingen van ons eigen hart: Gods goedheid. Gods goedheid, zó groot, dat Hij naar Mozes’ woord de ongerechtigheden en de misdaden vergeeft degene die gelooft. Zij klinkt ons liefelijk tegemoet uit de vriendelijke woorden van onze Heere Jezus Christus: „Zoon, zijt welgemoed, uw zonden zijn u vergeven” (Mattheüs 9:2).
Caspar Olevianus, hoogleraar te Heidelberg
(”Apostolische geloofsbelijdenis”, 1590)