Stilte
Voorzichtig open ik de deur van de kleine cel. Als ik een eenzaam klooster of een stille kerk zie kan ik niet nalaten even binnen te kijken. Reden waarom er op vakanties zo af en toe van de achterbank klinkt: „Pap! Niet naar links kijken!” als daar weer een prachtig gebouw verschijnt.
Maar dit kan ik niet laten schieten. Het Sint-Agnietenklooster bij Zwolle in het jaar 1420. Het vinden van de cel van Thomas a Kempis was niet moeilijk, hij is de bekendste kopiist van het klooster. Zonder een geluid te maken stap ik binnen. Ik kijk hem op de rug, terwijl hij gebogen over zijn schrijftafel zit. Ik loop naar hem toe, kijk mee over zijn schouder. De ruwe monnikspij die hij aanheeft is asgrijs van kleur, de glimmend zwarte veer waaraan een scherpe punt is gesneden moet van een raaf zijn.
Ik lees mee, terwijl hij doet alsof hij me niet heeft opgemerkt en gewoon doorschrijft. „Waan en ijdelheid is het zoeken van vergankelijke rijkdommen en daar je hoop op stellen”, staat er in het sierlijke, verzorgde monnikenschrift. Hij doopt de veer in een open, ruwglazen potje dat op de eikenhouten tafel staat. Dan krast de pen verder over het perkament: „Waan en ijdelheid is ook om erebaantjes heendrentelen en je tot een hoge positie op proberen te werken.” Dan kijkt hij op.
„Ik ben verbaasd”, zeg ik zacht. „Over de actualiteit van wat u schrijft. Ik heb het net gelezen, bijna 600 jaar nadat u het geschreven hebt.”
Zijn ogen zijn helderblauw van kleur, de kleur van zijn gezicht gezond en blozend, ondanks het binnen zitten. Hij moet ook vaak buiten te vinden zijn, besef ik. Hij knikt. „De wijsheid die op Gods Woord is gebaseerd is tijdloos”, zegt hij.
„Wij lezen uw woorden nog steeds met waardering”, ga ik verder. „Al zijn er ook hoofdstukken waarmee we niet zo goed weg meer weten.”
„Welke bijvoorbeeld?” vraagt hij geïnteresseerd. „Nou, bijvoorbeeld hoofdstuk 19 van boek 1 van ”Navolging van Christus”, zeg ik. „Over de oefeningen van een goede kloosterling. Daar hebben wij niet meer zo veel mee. Met kloosters in het algemeen niet.”
Hij kijkt geschrokken. „Dan moeten jullie zeker ook niet veel hebben van hoofdstuk 20, over liefde voor eenzaamheid en stilte? Hebben jullie dan nog wel rust en tijd om God te dienen?”
Ik word wakker, het boek van Thomas a Kempis is uit mijn handen gegleden en ligt op de grond. Ik pak het op. Hoewel het een droom was, lijkt de vraag me reëel genoeg.