„Organist produceert geluidsbehang voor kletsende mensen”
In het Christelijk Weekblad (opinieblad voor gelovig Nederland) schrijft Gerrit Kraa over „de ondankbare taak van de kerkorganist.”
„De organist (m/v) maakt deel uit van een zeer gevarieerd gezelschap: onderwijzers, boekhouders, autoverkopers, inspecteurs, systeembeheerders, steenfabrikanten, programmeurs, ambtenaren, pensionado’s (ik put nu even uit de galerij van mensen die ik ken). En dan heb je ook nog de professionals die het conservatorium hebben doorlopen.
In de doorsneeplattelandsgemeente is het doorgaans een amateur die doordeweeks achter een bureau zit en op zondag achter de klavieren plaatsneemt. Soepele mensen, maar soms ook heel principieel.
Eén organist stoorde zich bijvoorbeeld aan het geklets in de kerkzaal terwijl hij achter het elektronisch instrument zijn uiterste best deed tijdens de collecte een stuk te spelen dat hij in de vrije tijd na zijn dagelijks werk zo zorgvuldig had ingestudeerd. Hij had daarom voor de volgende zondag alvast een stukje opgenomen op de ingebouwde cassetterecorder.
Hij nam plaats achter het orgel (dat duidelijk zichtbaar voor in de kerk stond), zette stiekem de speler aan terwijl de diakenen met de armenzakjes de kerk afdregden naar klinkende munt, en deed alsof hij zelf speelde. Maar toen het geroezemoes begon aan te zwellen, ging hij staan, zwaaide met zijn pet naar het kerkvolk en riep: „Redt d’r oe met!” en verdween achter de consistoriale coulissen. Het was wel ineens doodstil op de muziek na, maar ook nu had de gemeente niet door wat er aan de hand was.
Neem een doorsneeorganist. Die krijgt op enig moment het psalmbriefje van de predikant. Sommige dominees geven een ”mediatief moment” op, wat de organist uitdaagt, om aan de hand van de te lezen teksten na te gaan waarover de preek wellicht zal gaan. De kunst is dan om er iets passend bij te zoeken. (…)
Als je wat meer tijd krijgt, kun je er op vrijdag en zaterdag rustig over nadenken, op de fiets, wandelend of voor het slapen gaan. Je moet ook nog bepalen wat je vóór de dienst gaat spelen. Zo’n vijftien minuten lang. Je kunt niet elke zondag met Cantate 147 aankomen of iets roepen aan verre stranden, geruis langs de wolken produceren of wat dan ook, maar wat je ook kiest, je moet het liefst foutloos en nog liever bezield spelen.
En welke registers trek je daarbij open? En wat kies ik als ‘uitsmijter’ na de dienst? Hoe wijs ik de gemeente de weg door die ene moeilijke melodie? En welk voorspel uit welke bundel kies ik? Kost het veel tijd om het goed in te studeren? (…)
Tegenwoordig is zuinig stoken het parool van de kerkrentmeesters. Dat betekent dat je op de zaterdagavond nog de tongwerken dient te stemmen. En de Vox Humana die helemaal boven in de orgelkast zit en heel gevoelig is voor temperatuurverschillen zou je eigenlijk een halfuur voor de dienst nog even moeten bijtikken.
Maar dan is alles oké, de dienst kan beginnen. De mensen kletsen gezellig en de organist produceert het geluidsbehang daarachter.”