De mens moet niet alleen naar de ziel bewaard worden, maar ook naar het lichaam. Wie kan al de ongelukken en zwarigheden vertellen waaraan de mens onderworpen is? Duizenden soorten ziekten, natuurrampen: het is alles losgelaten om te allen tijde het lichaam te bestormen, om het tot stof te maken, zoals het ook van de aarde is gemaakt.’s Morgens weet de mens niet of hij tot de avond leven zal. ’s Avonds weet de mens niet of hij tot de morgen leven zal. Daarom zegt Salomo: „Beroemt u niet over de dag van morgen.” Dus moeten wij ons verwonderen dat wij zo traag zijn om niet alle dag God te bidden, gelijk de profeet David hier doet, als hij zegt: „Bewaar mij, o, God.” Wij kunnen niet één ogenblik bestaan zonder Zijn bewaring. Wanneer Hij zijn bewaring onttrekt en ons in vleselijke zorgeloosheid en in zonden laat vallen, o, dan weten we dat ons behoud naar ziel en lichaam enkel van Gods bewaring afhangt.

Laat ons dan geen dag laten voorbijgaan zonder ootmoedig en vurig Zijn Naam aan te roepen. Laat ons smeken dat Hij ons in onze uitgang en ingang wil bewaren en voor alle ongelukken genadig wil bewaren. Dat Hij onze ziel van ogenblik tot ogenblik door Zijn Geest wil besturen en voor alle boze werken bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk. Want zo de Heere het huis van onze ziel niet bouwt, tevergeefs is alles.

Joos van Laren, predikant te Vlissingen (Korte en bondige verklaring over de zestiende Psalm, 1669)