Vuur in Australië, zaak van haat én liefde
Australië wordt heter en droger. Zich wapenen tegen bosbranden zou daarom verstandig zijn, maar voor de meeste Australiërs loopt het zo’n vaart niet.
Wie kent niet Tammy en Tim Holmes uit Tasmanië? Begin deze week werden ze wereldberoemd vanwege enkele foto’s die van hen en hun vijf kleinkinderen in tal van kranten stonden. Het waren beelden van de angstige uren die ze vorige week zaterdag beleefden in de buurt van hun huis, op het Australische eiland. Terwijl een verzengende vlammenzee om hen heen woedde, schuilden ze dicht tegen elkaar aan in het water – de enige plek om niet door het vuur te worden gegrepen.
De familie staat sindsdien symbool voor de angstige momenten die heel veel Australiërs meemaakten en nóg meemaken vanwege de hevige ”bushfires”, bosbranden, die grote delen van Oost- en Zuidoost Australië in hun greep hebben.
Dr. Jim Mc Lennan, van de La Trobe Universiteit in Melbourne, heeft veel onderzoek gedaan naar de manier waarop Australiërs voorbereid zijn op bosbranden en zijn conclusie is: ze geloven het wel. Dat is opvallend, want ieder jaar tijdens de zomer wordt het land geteisterd door zulke natuurbranden. De kans dat hun huis door de vlammenzee wordt verteerd, zit wel tussen de oren van veel mensen, maar ze doen er verder niets mee, zegt McLennan. „Zelfs bij naderend vuur denken ze dat de buren gevaar lopen, en zij niet”.
McLennan kwam tot zijn onderzoek na de verschrikkelijke branden bij Melbourne, op 7 februari 2009, een ramp die bekendstaat als ”Black Saturday”. Die zaterdag deed de tot dan toe grootste brand, bekend onder de veelzeggende naam ”Ash Wednesday”, in 1939, in de vergetelheid belanden.
Na drie kurkdroge en bloedhete dagen met temperaturen boven de 43 graden, vatte de directe omgeving van Melbourne vlam en vanwege een harde en gortdroge noordenwind was er voor de brandweer geen houden meer aan. Op Black Saturday verloren 172 mensen het leven, werden meer dan 2000 woningen compleet verwoest en raakten 5000 burgers dakloos.
Waarom zo veel doden en zo veel schade? vroeg McLennan zich af. Na jaren van onderzoek, weet hij het: mensen zetten hun zorg voor het vuur niet om in een concreet rampenplan voor hun eigen huis en gezin. En dat blijkt een conclusie te zijn die voor veel plaatsen in Australië geldt, ontdekte hij.
Dankzij zijn research weet McLennan dat Australiërs in de hitte van de strijd (dus op het moment dat het vuur dichterbij komt) zijn in te delen in blijvers, vluchters en twijfelaars. De blijvers willen koste wat kost hun huis en bezittingen redden; zelf overleven is niet het eerste waaraan ze denken (in McLennans woorden: „They kept their heads and controlled their fears”). De tweede groep denkt wel eerst aan zichzelf en neemt de benen, zij het met lood in de schoenen, zo veel mogelijk bezittingen meenemend. De twijfelaars blijven zo lang mogelijk in hun huis, bang als ze zijn te vroeg een verkeerd besluit te nemen. Overigens mislukt in 20 procent van de situaties de poging van mensen om hun huis te verdedigen tegen de vlammen, ontdekte McLennan.
Er is volgens hem nog veel te verbeteren aan de bescherming van burgers tegen oprukkend bushfire: ze moeten er immer toe worden aangezet om daadwerkelijk meer voorzorgsmaatregelen te ondernemen.
Vanwege uitdijende stadswijken in bijvoorbeeld Sydney –dat toch al dicht tegen enkele nationale parken aanligt– is zo’n betere voorbereiding geen overbodigheid. De hoofdstad Canberra, ook wel veelbetekend „de bush capital”(boshoofdstad) genoemd, loopt eveneens om die reden groot gevaar bij bosbranden. Perth, in het westen van Australië, heeft met het Kings Park zelfs een vuurhaard in zijn midden liggen. Als dát vlam vat…
Mede vanwege de groei van steden, in combinatie met langere en drogere zomers, zal in het zuidoosten van Australië het aantal gevallen van groot en extreem brandgevaar toenemen met tussen de 4 en de 25 procent in 2020 en tussen de 15 en de 70 procent in 2050.
Janet Stanley, onderzoeker aan de Monashuniversiteit in Victoria, wijst op een ander rol van de mens: het bewust aansteken van branden tijdens grote droogte en hitte. Haar schatting is dat van de 60.000 bosbranden die Australië jaarlijks treft „een derde tot de helft” is aangestoken. Volgens haar is er een verband tussen sociale problemen als werkloosheid en bosbranden, omdat vooral werkloze jongeren protestgedrag zouden gaan vertonen, en dat kan zomaar brandstichting zijn.
Zorgelijk is ook de hitte, die ook zonder branden ’s zomers steeds feller wordt, aldus deskundigen. Stanley stelt dat er in Australië al meer mensen overlijden als gevolg van de hitte dan in het verkeer. „Hun aantal is nog net niet verdubbeld, maar het zit er dicht tegenaan.”
Pas op voor vonken
Mét de Verenigde Staten (met name het westen en zuidwesten) en de landen rond de Middellandse Zee vormt Australië een van de drie ‘hotspots’ in de wereld waar bosbranden het meest acuut zijn.
Op het continent Australië heeft men dan ook een schat aan kennis en ervaring opgebouwd als het gaat om ”bushfires” (bosbranden). Zo hebben instituten als Bushfire CRC en CSIRO veel kennis in huis over de meest minutieuze thema’s. Beide instellingen werken voor tal van gebieden een zogenaamde FDI uit, een Forest Danger Index, waarin het gevaar op branden wordt aangegeven, gebaseerd op tal van gegevens over het weer, de wind, de vochtigheid enzovoort.
Op hun websites is ook informatie te vinden over de mate en duur van brandbaarheid van diverse soorten bomen en hoe lang (en hoe ver) stukjes brandende boombast (”embers”) door de lucht worden vervoerd. Ook over de brandbaarheid van diverse bodemsoorten is veel kennis vergaard. Veel studie is er gedaan naar zogenaamde ”spotfires”, vonken, omdat die buitengewoon verraderlijk zijn bij het verspreiden van bosbranden. Vonken die met de wind hoog worden meegevoerd, kunnen over een afstand van meer dan 30 kilometer van de feitelijke brand, nieuwe branden veroorzaken. Wie denkt ver genoeg van een brandhaard te zitten, kan door dit ”spotting fire” wel eens bedrogen uitkomen.
Overigens ondersteunen water en vuur elkaar bij bos- en grasbranden meer dan doorgaans wordt gedacht. Als een droge zomer is voorafgegaan is door relatief natte periodes, zoals nu het geval is, schiet er veel gras en ander groen op. Zodra de droge zomer begint, verandert dit weelderige groen in een uiterst brandbaar goedje, dat het vuur supereffectief helpt verspreiden. Om die reden branden boswachters en boeren direct na de natte tijd grote stukken gras af om het potentieel aan brandbaar materiaal te verminderen.
Het zal niet verbazen dat brandweerlieden vooral beducht zijn voor plotselinge veranderingen van windrichting tijdens bos- en graslanden. Algemeen worden die zelfs als het meest gevaarlijke aspect van bushfires gezien.
Na code rood komt paars
Wie het over de Australische ”bushfires” (bosbranden) heeft, kan niet om de opwarming van de aarde heen. De zomers in Australië worden onmiskenbaar langer en heter.
Zo zag de meteorologische dienst van Australië zich genoodzaakt om een nieuwe kleur te introduceren op de temperatuurkaarten: de huidige kleurencode volstaat niet om de stijgende temperatuur te voorspellen.
Het bureau brengt wekelijks kaarten uit met daarop de verwachte temperaturen, netjes aangeduid in de kleuren groen (erg koud), geel en oranje tot dieprood (erg warm). Maar in het centrum van het land werden dezer dagen voor het eerst gemiddelde temperaturen boven de 52 graden Celsius verwacht, en daarvoor bestond nog geen kleur. Het gebied kreeg daarom op de kaartjes een nieuwe kleur: paars.
Greenpeace Australia ziet de uitstoot van CO2 als grootste boosdoener van het brandgevaar in Australië. Het vindt dan ook dat de uitstoot ervan de komende tien jaar moet worden gehalveerd om het land niet nóg heter en kwetsbaarder voor branden te maken. Vooral de verbranding van steenkool om zo elektriciteit op te wekken moet het ontgelden.
Vuur is ook leven
Wie de vele Australische brandweerlieden deze week zag ploeteren, zou iets anders denken, maar toch is het waar: bosbranden horen bij Australië, zoals water bij Nederland hoort. En net zoals Nederlanders een haat-liefdeverhouding hebben met water, zo hebben Australiërs die met vuur.
De natuur zelf kan zelfs niet meer zonder de jaarlijkse branden. Bepaalde boomsoorten, zoals sommige acacias’s, hebben het vuur nodig om hun zaden te laten ontkiemen. Sommige soorten, zoals de Darwin woollybutts, een eucalyptussoort, zijn zelfs vuurresistent.
De oorspronkelijk bewoners van Australië, de Aboriginals, hebben met hun traditie van het afbranden van graslanden en struikgewas het Australische landschap ingrijpend veranderd. Ze gebruikten vuur om de ondergroei in het bos weg te krijgen, zodat ze daar gemakkelijker konden jagen, of om de bodem met vruchtbare as te verrijken.
Zodra ze rookwolken zien, vliegen sommige soorten roofvogels tientallen kilometers om voor het vuur vluchtende insecten te vangen. Van zwarte wouwen wordt zelfs gezegd dat die brandende takjes in hun snavel meenemen om die buiten de brandende gebieden te laten vallen, waarna ook daar branden ontstaan. Is dat brandstichten? Het lijkt er eerder op dat de vogels al vliegend insecten van de takjes snoepen, en die vervolgens laten vallen. Echt verwoestend zijn branden voor het tropisch regenwoud, want dat is na zo’n brand voorgoed verloren.