Eerste Nederlandse parlement had een overvolle agenda
Van veel boeken te maken is geen einde. Sommige boeken echter voorzien aantoonbaar in een lacune. Zo was er nooit een monografie gewijd aan het eerste parlement dat Nederland ooit had. Met ”Pioniers in schaduwbeeld” vult historicus Joris Oddens dat gat in de geschiedschrijving op een indrukwekkende wijze op.
Vijf Kamerverkiezingen in de laatste tien jaar tijd, dat gaat vervelen. Hoe anders was dat in 1796, toen Nederlanders kennismaakten met democratische verkiezingen: zij kozen destijds voor het eerst een nationaal parlement. Die zogeheten Nationale Vergadering fungeerde van 1796 tot 1798.
Net als nu was het destijds onrustig in de vaderlandse politiek. Maar waar de Kamer nu gebruik kan maken van een goed functionerende Grondwet en Reglement van Orde, en parlementaire gebruiken ingesleten zijn, moest de Nationale Vergadering het wiel nog uitvinden. Dat ging gepaard met felle (woorden)strijd en zelfs met twee parlementaire coups, waarbij Kamerleden gevangen werden gezet in Paleis Huis ten Bosch.
Oddens analyseert in zijn boek het politieke handelen van de aartsvaders van de Nederlandse parlementaire democratie door te kijken naar hun persoonlijke achtergronden, verwachtingen, vooroordelen, denkbeelden en opvattingen over politiek en de thema’s waarmee ze zich bezighielden. Dat alles uitvoerig geplaatst in de (inter)nationale context waarin zij opereerden en die hen beïnvloedde.
Door veelvuldig te citeren uit debatten, kranten, pamfletten en brieven weet Oddens een goed onderbouwd, wetenschappelijk verantwoord en tegelijkertijd levendig en toegankelijk beeld neer te zetten van het eerste parlement.
Heilig
Dat had zo veel werk te verstouwen dat de volksvertegenwoordigers maar liefst zes dagen per week vergaderden. Op een gegeven moment was „zelfs de zondag niet meer heilig”, schrijft Oddens. En dat terwijl de Nationale Vergadering voor twee derde uit gereformeerden bestond (er was slechts één niet-kerkelijk lid). Die hadden er overigens niet de minste moeite mee dat openbare ambten voortaan ook voor niet-gereformeerden toegankelijk werden.
Een van de thema’s waarover de parlementariërs het felst debatteerden, was desondanks de bevoorrechte financiële positie van de gereformeerden: het salaris van gereformeerde predikanten werd uit de staatskas betaald en gereformeerde kerken werden met overheidsgeld onderhouden. Aanhangers van andere denominaties moesten daaraan meebetalen, terwijl zij bovendien de volledige kosten voor hun eigen geloofsgenootschap moesten opbrengen. „Hoewel ze het niet graag openlijk toegaven, bleken lang niet alle leden van de eerste Nationale Vergadering warm te lopen voor een spoedige en volledige gelijkstellig op financieel gebied.”
In de debatten rond het thema religie heeft de religieuze gezindheid van de parlementariërs „aantoonbaar een rol gespeeld bij de standpuntbepaling”, stelt Oddens vast. „De gereformeerden in de vergadering moesten kiezen tussen het revolutionaire gelijkheidsideaal en de comfortabele voorrangspositie van hun eigen denominatie. Voor velen bleek dit een duivels dilemma, waarvan de uitkomst van persoon tot persoon en voor sommigen zelfs van zitting tot zitting anders uitpakte.”
De rooms-katholieke parlementariërs in de Nationale Vergadering (26 procent) behoorden volgens Oddens „gemiddeld vaker tot het kamp dat verdergaande hervormingen bepleitte en daartoe revolutionaire actie gerechtvaardigd achtte.” Deze revolutionaire roomsen werden daarom door een meerderheid van de vergadering „met argusogen gevolgd.”
Ondervinding
Gereformeerd of niet-gereformeerd, Oddens noemt de leden van de Nationale Vergadering elders in zijn boek „ware kinderen van de Verlichting”: In hun zoektocht naar de rol van de wetgever in de nieuwe politieke constellatie waren de parlementariërs alleen bereid lessen te trekken uit op ondervinding gebaseerde, praktische voorbeelden.
Hun ideologie was dat bestuurders tijdens het vervullen van hun taak „bovenal burgers bleven” en zich ook als zodanig dienden te gedragen. „Wanneer een burger tot vertegenwoordiger werd verkozen, moest hij voor alle burgers een positief voorbeeld zijn, in het bijzonder door de betrachting van een sobere levenswijze.”
Door bescheidenheid, matigheid en een afkeer van heerszucht en trots moest de volksvertegenwoordiger, aldus Oddens, zich onderscheiden van de aristocratische bestuurder uit het stadhouderlijk bewind.
De „meest fundamentele ideologische omslag” was volgens de auteur echter dat het ideaal van een federale staat met democratische elementen op lokaal niveau en een minder machtige stadhouder aan het hoofd van een uitvoerend bewind definitief werd ingeruild voor het ideaal van een republiek met een constitutionele vertegenwoordigende democratie.
Enerverend
In zijn uitvoerige proefschrift –waarvoor Oddens op 12 december de prijs voor de beste dissertatie van 2012 kreeg uitgereikt van het Instituut voor Cultuur en Geschiedenis– beschrijft de historicus en neerlandicus nog veel meer interessante thema’s: de herkomst en achtergrond van de gekozenen, de weigering van sommigen om hun ambt te aanvaarden, de werkwijze van het parlement, partijvorming in de Nationale Vergadering, de opstelling van een Grondwet, de discussie over de eenheidsstaat, de machtsgreep door de republikeinen et cetera.
Voor ieder die daar meer van wil weten, is ”Pioniers in schaduwbeeld” absoluut een aanrader. De enerverende studie voldoet volledig aan het doel van de auteur: een „geschikte introductie” geven van het Nationale Parlement „in niet al te hermetisch proza.”
Zijn dissertatie ruimt verder tal van bestaande misvattingen (bijvoorbeeld over partijvorming in de Nationale Vergadering) uit de weg. Ook reikt Oddens enkele suggesties aan voor vervolgonderzoek. Hopelijk pakt hij er zelf een van op voor een nieuw boek.
Boekgegevens
”Pioniers in schaduwbeeld. Het eerste parlement van Nederland 1796-1798”, Joris Oddens; uitg. Vantilt, Nijmegen, 2012; ISBN 978 94 6004 109 9; 560 blz.; € 27,50.