Heilzame troost van het zondagse votum
ONSTWEDDE – Hij werd losgemaakt van zijn gemeente in Bunschoten-Spakenburg, kreeg in een volgende gemeente een ernstige ziekte en verzeilde ten slotte in een zware burn-out. Ds. W. van der Wind (55), predikant in het Groningse Siddeburen, raakte verbitterd, was boos op God, teleurgesteld, verdrietig. Toch is vandaag het aloude votum zijn credo. „Onze hulp is van de Heere.”
„In 1995 werd ik als 38-jarige kandidaat bevestigd in de Nederlands gereformeerde kerk van Bunschoten-Spakenburg, een grote gemeente met 1200 leden. Het werk was enorm. Mijn collega, die op dat moment ook aan die gemeente verbonden was, ging met vervroegd emeritaat. Ik ging typische beginnersfouten maken, verkeerde inschattingen. Ik miste de ervaring om met zo veel ambtelijke gremia om te gaan. Deze kerk had iemand met levenswijsheid nodig.
Toen er tussen verschillende groepen mensen strijd ontstond, ging het mis. Ik wist niet hoe ik moest coachen, hoe ik leiding moest geven. Twee jaar na mijn bevestiging werd ik losgemaakt van de gemeente.
Ik was gekwetst, voelde krassen op mijn ziel. En al snel zocht ik naar tekortkomingen bij de gemeente, die volgens mij tot het fiasco hadden geleid. Dat was niet goed. Ik had hulp nodig, want ook ík had fouten gemaakt. Maar ik schaamde me; de drempel naar een zorgverlener was hoog.
De losmaking had ingrijpende gevolgen. Ik had een gezin; er moest brood op de plank komen. We kregen een vergoeding mee om negen maanden in ons levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarnaast ging ik werken. Als schoonmaker, als trainer bij de Belastingdienst en ten slotte als touringcarchauffeur.
Niet zelden ervoer ik in deze tijd diepe teleurstelling tegenover God. Ik had mijn bedrijf vaarwel gezegd en ons huis verkocht omdat de Heere mij in het ambt riep. Verbitterd riep ik tot God: Nooit van z’n leven ga ik terug in Uw dienst! Laat mij maar op de touringcar rijden, dacht ik. Tegen mijn vrouw sprak ik dat ook uit. „Nee, Wim”, zei ze, „God heeft jou geroepen. Hij zal het weer goedmaken.” Langzaamaan werd duidelijk dat ze gelijk heeft.
Van een psychotherapeut ontving ik ondertussen goede begeleiding; hij stelde heilzame vragen. In dezelfde periode vroeg ik kerkelijke overgang aan naar de Hervormde Kerk, de kerk waarin ik ben opgegroeid. In 1998 werd ik toegelaten. Ik moest enkele examens afleggen, kwam uiteindelijk als kandidaat het kerkverband binnen en nam een beroep aan naar het Brabantse ’s Gravenmoer. We hadden daar een goede tijd, totdat zich na enkele jaren een ernstige slokdarmziekte bij mij openbaarde. Ik werkte veel te lang door en raak burn-out. Op advies van een adviseur en verschillende artsen vroeg ik invaliditeitsemeritaat aan. Daar zat ik weer. Werkeloos. Voor de tweede keer afgebroken. Maar ik was niet boos. Ik had wel veel verdriet. Ik snapte er niets meer van.
In deze periode ontving ik veel steun van maatschappelijk werker Lex Enklaar en Gideon van Dam, werkbegeleider binnen de Hervormde Kerk. Artsen vertelden me dat ik er niet meer bovenop zou komen. Een van hen zei: „Jij moet een holletje zoeken, net als een ziek dier. Misschien vind je daar je kracht weer terug.” Dat holletje vonden we in het Groningse Onstwedde, tegen Stadskanaal.
Kort na onze verhuizing werd ik geopereerd en wonder boven wonder bracht God mijn slokdarmziekte tot staan. Ik voelde me fitter en maakte tijd vrij voor mijn hobby’s. Gaandeweg werd ik sterker. Steeds vaker ging ik voor als gastpredikant of als invaller voor zieke collega’s. Ook verleende ik bijstand in het pastoraat van een naburige gemeente. Ik werk zo veel als m’n lichaam aankon.
De hervormde gemeente Siddeburen-Steendam-Tjuchem vroeg in 2008 of ik als consulent wil functioneren en of ik pastoraal werk kon verrichten. Toen ik daarin toestemde, kreeg ik van de kerkenraad almaar de vraag waarom ze me niet gewoon konden beroepen. Uiteindelijk liet ik me herkeuren; ik werd weer voor 75 procent gezond verklaard. De Groningse kerkenraad beriep me vervolgens en ik doe m’n werk nu met veel vreugde en zegen. De gemeente groeit in kerkbezoek en ledental, terwijl we in een krimpregio zitten.
We wonen nu op zo’n 35 kilometer afstand van de gemeente en dat is voor ons erg heilzaam. Als ik even niet meer kan, trek ik me letterlijk terug. Ik stap even op de fiets of ik loop een rondje. Het voordeel van de afstand is dat je geen gemeenteleden tegenkomt. Als ik destijds bij onze ’s Gravenmoerse pastorie één stap buiten de monumentale voordeur zette, was daar alweer een –overigens goedbedoelend– gemeentelid dat vroeg: „En, dominee, hoe gaat het ermee?”
Wat ik nu dagelijks ervaar, is diepe dankbaarheid en grote verwondering over onze God. In alles wat we hebben meegemaakt, heeft God Zijn grote plan getrokken. Het heeft me een verdieping in mijn geloof en van de kennis van de Heere gegeven, en die heb ik hard nodig in de Groningse diaspora. Want zo voelt het hier, als christen in het overwegend seculiere noorden.
In mijn eerste gemeente stond ik voor een kerkzaal van 900 mensen. Als ik eerlijk ben, was ik daar best een beetje trots op, al klinkt dat in deze context wellicht een tikkeltje vreemd. Nu ga ik voor in kerken waar aanzienlijk minder mensen samenkomen. En ook daar klinkt iedere zondag het votum: „Onze hulp en onze verwachting is van de Heere.” Wat mij betreft het mooiste moment van de eredienst. De Heere is goed voor ons geweest.”