Ds. Mensink op contio Gereformeerde Bond: Ambt kan met vreugde vervuld blijven
DOORN – Predikanten ervaren hoe langer hoe meer de zwaarte van het ambt. Het valt ds. A. J. Mensink, voorzitter van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), op dat steeds meer ambtsdragers bij de opening van het winterwerk zeggen: Ik ben nu al moe. Overdenking van hun roeping kan echter een „uitermate gezond middel” zijn om met vreugde het ambt te kunnen blijven vervullen.
De Gereformeerde Bond houdt vandaag en morgen op Hydepark in Doorn zijn jaarlijkse predikantencontio. Omdat ds. Mensink ziek was, las tweede voorzitter dr. M. van Campen zijn openingswoord voor. Dat droeg de titel: ”Het geheimenis van onze roeping”, naar aanleiding van 1 Timotheüs 1:12-17.
Wie her en der wat kerkbodes leest, komt regelmatig een berichtje uit de pastorie tegen: „op doktersadvies moet ik het deze maanden wat rustiger aan doen.” Wanneer Paulus in zijn eerste brief aan Timotheüs dankt voor het ambt, kan dat daarom de vraag oproepen: kom ik daar nog wel toe? Ds. Mensink: „Danken wij de Heere voor de genade die Hij ons bewijst door ons in Zijn Koninkrijk te laten werken? Of verschraalt ons danken tot iets wat we aan het eind van een week, een maand, een winterseizoen tegen onze Koning zeggen: „Ik dank U, Heere, dat ik het weer gehaald heb”?”
De Heilige Geest verschaft in de woorden van Paulus echter een middel om met vreugde het ambt te kunnen blijven vervullen, aldus de hervormde predikant uit Krimpen aan den IJssel. „De dank van Paulus dat de Heere hem in dienst nam, krijgt diepte door de belijdenis dat hij vroeger, in zijn eertijds, een godslasteraar en een vervolger was. Als er iemand was die nooit in aanmerking zou komen voor het apostelschap, dan was hij het wel.” De roeping door God is geen upgrading geweest, „iets waarbij Paulus van een 1.0 een 2.0 werd.”
Verrassend is eigenlijk, aldus ds. Mensink, dat dat ook zo gebleven is. „Als we in 2 Korinthe 12 lezen over de doorn in het vlees, blijkt het ook daar te gaan over eigenschappen en hoedanigheden die in onze ogen eerder een belemmering dan een bevordering van ons ambt vormen. Iets waaruit de Heere Paulus heeft geleerd wat genade is, en dat genade genoeg is. Onze roeping stoelt dus niet op wat de Heere in ons zocht en vond. Alles in ons is tegen ons. Want tegen Hem.”
De kern en de kracht van het Evangelie is dat de Heere goddelozen houdt voor wat ze niet zijn: rechtvaardig in Christus. „Want dat geheimenis is het hart van het leven met God, het hart van de gemeenschap met Christus, en ook het hart van de gemeente ván Christus. Een heerlijker Evangelie laat zich –ook anno 2013– niet verkondigen. De Schrift beveelt ons deze prediking. Ten diepste is er in de gemeente ontzettend veel honger naar. Onder jongeren en ouderen. Prediking die werkelijk bevrijdt – omdat niet alleen dominees moe zijn, maar ook zo veel gemeenteleden. Moe van alle geestelijke prestatiedrang en -dwang.”
Predikanten worden tot het ambt geroepen, net zoals God goddelozen rechtvaardigt. „Hoeveel zegen brengt het mee als wij dat geheimenis onophoudelijk overdenken. En hoeveel schade brengt het teweeg als wij dit geheimenis verliezen. Ik zou de stelling wel willen wagen dat waar wij onze roeping niet op deze wijze verstaan, wij de rechtvaardiging van de goddeloze niet meer weten te preken.”
De overtuiging dat God uit genade tot het ambt riep, brengt volgens ds. Mensink „heerlijke en zegenrijke” vruchten voort, zoals nederigheid, kwetsbaarheid en toewijding. „De Heere heeft ons niet geroepen omdat wij het zo goed kunnen, en zo onkreukbaar zijn – die stand hoeven wij dus ook niet op te houden. En dat kon wel eens heel bevrijdend zijn.”
De belijdenis dat roeping en ambt door God worden gedragen, geeft ook ruimte aan het „zuchten” onder het ambt. „Daarom is het gebed van Jeremia 20 toch canoniek. Evenals 2 Korinthe 12. Zoals ook Christus Zélf zuchtte en zwoegde onder Zijn Middelaarsambt – Gethsémané, Gabbatha, Golgotha.”
Zo heeft ook het ambt alles te maken met de vrijheid die in Christus is. „Wij preken niet alleen het sola gratia, wij leven er ook van. Heerlijke, bevrijdende wetenschap. Er zou elke morgen op ons bureau een briefje klaar moeten liggen, of het zou de welkomsttekst op ons beeldscherm moeten zijn: gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren. Goddank.”