Oudejaarsgedachten
Filippensen 1:27
„Alleen wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus.”
Het Evangelie verkondigt God als Koning, Die volkomen wijs is, ja een heilig Koning is. Wij zijn maar gebrekkige schepselen, en zijn niet meer dan een miertje vergeleken met de grootste monarch van de wereld. „Een stem zegt: Roept! En hij zegt: Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds” (Jesaja 40:6).
Hij gaat nog verder: „Ziet, al de volkeren zijn geacht als een druppel aan een emmer, en als een stofje aan een weegschaal.” Een stofje was nog te veel. Hij zegt: Zij zijn niets voor Hem, en worden bij Hem geacht minder dan niets en ijdelheid.
Als de ziel dit bevat, maakt hij de Heere Koning over geheel zijn gebied, om daarover te beschikken in het tijdelijke en in het eeuwige, in het geestelijke en lichamelijke, volgens de eerste grondles die Christus Zijn discipelen gaf: „Hij verloochene zichzelf, neme zijn kruis op en volge Mij” (Mattheüs 16:24). Hij moet verzaken alle eigenwilligheid. Hij heeft behagen in al wat God doet, hij begrijpt dat God reeds van eeuwigheid heeft besloten wat hem wedervaren zal en is getroost in alles wat hem volgens Gods voorzienigheid overkomt. Dus onderwerpt de ziel zich aan de Heere, omdat Gods wil zo wijs en goed is. Daarom zegt Job: De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd!
J. van Lodenstein, predikant te Utrecht
(”De heerlijkheid van een waar christelijk leven”, 1767)