De jaren krijgen zin door ontmoeting met God
Hoelang bestaat de aarde nog?
Op 21 december 2012 zou de wereld vergaan. Dat was de conclusie die sommigen mensen maakten op grond van hun bestudering van de Mayakalender. Dit gerucht snelde het afgelopen jaar de wereld over en kwam in vele (seculiere) kranten en bladen terecht. Opmerkelijk hoe geregeld een vaststaand feit nauwelijks aandacht weet te trekken, terwijl een onzeker gerucht wereldwijd belangstelling krijgt. Later kwamen er nieuwe berekeningen die de oude als onjuist bestempelden. De afstammelingen van de Maya’s zelf deden alles af als misbruik van hun cultuur. De slotsom is wel dat het loos alarm was, zoals alle vorige keren.
Hoe staat het christendom tegenover het wereldeinde? Twee dingen springen in het oog. Ten eerste dat het christelijk geloof niet spreekt over een einde van de wereld. Wel een einde van de huidige wereldsituatie. Die zal aflopen bij de terugkomst van Christus. Daarna vindt het grote oordeel plaats. En dan breekt de vernieuwde aarde aan. De wereld gaat niet af op een alles ineenstortende catastrofe, maar op een ontmoeting met de persoon van Christus als Rechter over de mensheid van alle tijden en plaatsen. Het tweede wat opvalt: Christus geeft aan dat geen mens dag en uur van de wederkomst weet. Dus elke voorspelling daarover moet al van tevoren als onjuist worden afgewezen.
Vooruitgang
Dat roept wel een vraag op. Wat is dan de betekenis van de jaren die doorgaan, de eeuwen die verglijden? Waarom breekt de wederkomst niet aan? Wil God de mens nog tijd geven om meer technologische ontwikkelingen te doen? Dat de mens nog beter kan tonen waartoe hij in staat is? Of laat God nog de tijd doorgaan opdat de mens verder medisch onderzoek kan doen en ziekten overwinnen? Of geeft God de mensheid nog langer tijd om te proberen tot betere mensen te worden of een betere samenleving te scheppen?
Deze antwoorden kunnen wel een element van waarheid in zich hebben, maar ze kunnen niet het grote antwoord vormen. Want de grote technische prestaties blijken nieuwe, en meer dan eens grotere, problemen op te roepen. Medische vooruitgang, met soms bijzondere zegen, blijkt gepaard te gaan met andere ziekten die zich ontwikkelen of varianten van bekende ziekten die de bestaande medische middelen weer op achterstand zetten. Ook raken allerlei ziekteverwekkers immuun voor bestaande geneesmiddelen. En de mensheid blijkt in de praktijk niet echt beter te worden. Ook niet na eeuwen van onderwijs en welvaart. Mocht dat al de bedoeling zijn, dan is daar weinig van terechtgekomen.
Vol huis
Toch zal het een betekenis hebben dat de eeuwen en jaren nog doorgaan. Dat is niet zinloos. Want de tijden zijn onder bestuur van de Eeuwige. Als God de tijd laat voortgaan, is er van Zijn kant op zijn minst toelating, maar ondertussen besliste bedoeling. Welke bedoeling?
We hebben een opmerkelijk woord van Christus: dat het huis van God vol moet worden. Het huis van God wijst op het huis van het eeuwige leven, de hemelse heerlijkheid, de nieuwe aarde. Dat huis moet vol zijn. Dat wijst op een volheid van getal. God wil niet te weinig zaligen hebben.
Hoeveel wil Hij er dan? De kerkvader Augustinus wijst op het getal engelen dat met de duivel tegen God in opstand is gekomen. Hij veronderstelt dat God het aantal lege plaatsen dat daardoor in Zijn huis ontstaan is, wil opvullen. Zijn veronderstelling heeft te maken met een passage in het Evangelie waar staat dat de zaligen zullen zijn als de engelen. Alleen slaat dat op het feit dat de engelen ongetrouwd zijn. Dus er is geen reden om aan te nemen dat God precies het getal van de gevallen engelen zoekt op te vullen.
Maar waarop richt zich dan de volheid van het huis van God? Er is aan te denken dat God dat getal van zaligen wil dat de nieuwe aarde op de mooist mogelijke wijze zal vervullen. God wil geen nieuwe aarde die door een tekort aan zaligen een karige, lege indruk maakt. Nee, een grote menigte die geen mens tellen kan. Maar God kan dat wel, want het is Zijn getal.
Dat de eeuwen nog voortgaan moet dus een belangrijke reden hebben in dit feit: God wil nog mensen roepen om Zijn kind te worden. Ofwel: de zin van de eeuwen is dat het oogsttijd is voor God. Elk moment van heden wordt de mens gegeven om daarin contact met Christus te krijgen en te onderhouden, om zo deel te zijn van de eeuwige oogst.
Maar wat is dan de zin ervan dat elke eeuw, elk jaar weer anders is? Er zijn technische ontwikkelingen, ook politieke, economische enzovoort. Dat zal ook niet zomaar zijn. Daaruit blijkt hoe God in elke soort van situatie mensen weet te roepen en tot Zijn kind weet te maken. Elke soort tijd geeft daarin eigen kansen en problemen. En een mens is geroepen om in zijn eigen tijd contact te hebben met de eeuwige God. Zo kan Gods genade zich in elke tijd op eigen wijze ontplooien en een nieuw facet van de genade naar voren brengen.
Zegen in de tijd
De zin van elke tijdsperiode ligt erin om juist in je eigen tijd, met de eigen situatie, Christus in het eigen hart te ontvangen. Waardoor er in je eigen tijd een band ontstaat met de eeuwigheid. Het wonderlijke is dat hoe meer je als mens contact hebt met de eeuwigheid, des te meer zegen dat geeft in de tijd. Terwijl je alleen maar teleurgestelder wordt naarmate je meer begerig probeert alles uit de tijd te halen wat erin zit.
De zin van de jaren ligt dan ook niet in de ontwikkelingen: technisch, medisch of economisch. Als zou ons hart zich vol verwachting op de ontwikkeling van het een of ander moeten storten, omdat daar het ultieme antwoord van komen zal. Wel zal een christen er gebruik van maken en ook een plek innemen in deze of gene ontwikkeling. Maar dan als tijdelijke taak voor de periode dat je op aarde bent.
De zin van de jaren is de ontmoeting van het eigen hart met de verhoogde Heere Jezus, Die door het Evangelie in onze tijd tot ons nadert. Hij zal ineens –als het getal binnen is– terugkomen. Wanneer Hij komt weet niemand, maar dat het ook heel dichtbij kan zijn, is wel zeker.
Dr. P. F. Bouter, hervormd predikant te Bodegraven. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp
Aurelius Augustinus, De stad van God, XII. 18-28 en XIV.25-28.
Dr. H. A. Oberman, Luther. Mens tussen God en duivel, Kampen 1988, IX.5.
Dr. W. Aalders, De Kerk het hart van de wereldgeschiedenis, Leiden 1995, 13-30.