Stiekem gregoriaans in Geneefs Psalmboek
ZOETERMEER – De Franse componist Louis Bourgeois gebruikte voor Psalm 80 in het Geneefse Psalter stiekem een gregoriaanse melodie. „Terwijl Calvijn de roomse liederenboom bij de wortel had afgezaagd.”
Het is een van de voorbeelden die Wim Kloppenburg geeft over het Geneefse Psalter dat in 1562 verscheen en nog altijd springlevend is. De musicus hield donderdagavond een lezing in de Oude Kerk te Zoetermeer. Zijn bijdrage is onderdeel van een vierluik op de valreep van 2012 over de 250 jaar oude Zoetermeerse kerk, het 350 jaar geleden gepubliceerde anglicaanse ”Book of Common Prayer”, het 450 jaar oude Geneefs Psalter en de bewerkingen van de psalmen door Jan Pieterszoon Sweelinck (zie vanpsalterenprayer.nl).
Calvijn begint in 1539 met een eigen berijming. De reformator wil de gemeente de psalmen laten zingen. Kloppenburg laat horen hoe in de joodse synagoge en de Vroege Kerk psalmen werden gezongen. De muziek van synagoge en de Vroege Kerk heeft een aantal gregoriaanse psalmtonen gemeenschappelijk. Calvijn wil echter dat de componisten die voor zijn psalmboek links laten liggen. Toch doet Bourgeois dat stiekem voor een aantal psalmen niet, aldus Kloppenburg.
Na 1539 verschijnen diverse proefbundels, totdat in 1562 het complete Geneefse psalmboek het licht ziet. Volgens Kloppenburg beleeft dit Psalter uiteindelijk wel 30.000 drukken.
De Geneefse reformator stelt eigen eisen aan de liedteksten. De tekst mag alleen het Woord van God zijn, geen Hebreeuwse woorden, parafrasen of tekstuitbreidingen bevatten, evenmin als interpretatie en christologische duiding. Clément Marot, die samen met Theodorus Beza de liedteksten maakte, moet daarom een regel uit Psalm 2 wijzigen.
Uitvoerig gaat Kloppenburg in op de eisen die Calvijn stelt aan de melodieën. Ze moeten gewicht en waardigheid hebben, anders zijn dan de muziek van straat en huis, eenvoudig zijn en geen ingewikkelde ritmes bevatten. Van meerstemmigheid en instrumentale begeleiding moet Calvijn ook niets hebben. De 108 verschillende versvormen inspireren de componisten tot in totaal 124 verschillende melodieën.
Kloppenburg laat een aantal opmerkelijke voorbeelden zien uit de Geneefse berijming: een melodische woordillustratie in Psalm 130, een ritmische tekstillustratie in Psalm 47 en een tekst-motiefherhaling in Psalm 75. Hij laat eveneens zien hoe deze in de psalmen van Datheen uit 1566 en de Statenberijming uit 1773 verloren zijn gegaan en weer zijn teruggekeerd in de berijming van het Liedboek voor de kerken uit 1968.
Het ”Heer’, ai, maak mij Uwe wegen” van Psalm 25:2 uit 1773 kan Wim Kloppenburg maar moeilijk plaatsen. „Het is nu een gemaakte verzuchting van het geprangd gemoed. Waarom niet: Heere, maak mij Uwe wegen?”