Analyse: CBS-cijfers over Protestantse Kerk in Nederland geflatteerd
HEERLEN – Een op de zes meerderjarige Nederlanders bezoekt regelmatig een kerk of een moskee, zo blijkt uit cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vrijdag publiceerde. Het is echter aannemelijk dat de cijfers over de kerkgang van de leden van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) geflatteerd zijn.
De trouwste kerkgangers vindt men, zoals te verwachten was, onder de leden van de verschillende gereformeerde kerkverbanden. Bijna twee derde van hen gaat minstens elke maand naar de kerk en de helft gaat elke zondag ten minste één keer. Hoeveel van hen twee keer per zondag naar de kerk gaan, daar is door het CBS niet naar gevraagd. Dat beschouwde men kennelijk als een te uitzonderlijk verschijnsel.
Van hen die zich tot de Protestantse Kerk rekenen, gaat 60 procent minstens elke maand naar de kerk. Dat is maar weinig minder dan bij de gereformeerden. Maar als je vraagt wie elke zondag in de kerkbank zit, is dat maar een derde. Het is echter aannemelijk dat deze cijfers over de kerkgang van de leden van de Protestantse Kerk geflatteerd zijn.
Het probleem is namelijk dat het CBS ook nog een grote categorie hervormden heeft. Die is zelfs groter dan het aantal mensen dat zich tot de PKN rekent. Het gaat hier om mensen (overwegend randkerkelijken, maar niet allemaal) uit de voormalige Nederlandse Hervormde Kerk die nog niet door hebben of vergeten zijn dat hun kerk in 2004 opging in de PKN. Of die zich daar niet bij neer willen leggen. Het kerkbezoek van deze groepering is veelal beperkt: 60 procent gaat zelden of nooit.
Evenzo is het denkbaar dat een aantal (randkerkelijke) leden van de voormalige Gereformeerde Kerken bij dergelijke onderzoeken geen PKN opgeeft, maar zich als gereformeerd blijft presenteren. Dat zou kunnen verklaren dat de cijfers die het CBS geeft van de kerkgang van de gereformeerden lager uitvallen dan men zou verwachten.
Het valt te vrezen dat we nog jarenlang rekening moeten houden met deze vervuiling van de onderzoeksgegevens. Er gaat gauw een generatie over heen voordat de PKN net zo ingeburgerd is als de kerken waaruit zij is ontstaan. Of misschien moeten we zeggen: het duurt nog een generatie voor de randkerkelijke hervormden die van de PKN geen weet hebben, zijn uitgestorven.
Zo is bij ander onderzoek gebleken dat wanneer men ondervraagden een uitgebreidere lijst met kerken voorlegt, waaronder de Hersteld Hervormde Kerk, dat een aantal randkerkelijken uit de voormalige Nederlandse Hervormde Kerk zich aanmeldt als hersteld hervormd. Die naam lijkt immers nog het meest op wat ze zochten. Dat betekent wel dat de hersteld hervormden in dergelijk onderzoek uit de bus komen als een groepering met een lage kerkgang en een hoog percentage stemmers op niet-christelijke partijen. Dat zijn cijfers waar je niets mee kunt.
Rooms-katholieken komen uit het CBS-onderzoek naar voren als slechte kerkgangers. Een vijfde komt in ieder geval eens per maand, 60 procent zelden of nooit. Moslims komen trouwer op. Twee vijfde komt minstens eens per maand in de moskee. Daarbij moeten we dan ook bedenken dat moskeebezoek voor moslimvrouwen niet verplicht is.
Toch voelt een grote groep mensen nog altijd een bepaalde band met de Rooms-Katholieke Kerk. Niet minder dan 28 procent van de bevolking noemt zich rooms-katholiek. Dat is het dubbele van de PKN, inclusief de groep hervormden. Meer dan de PKN is de huidige Rooms-Katholieke Kerk een kerk met een heel brede rand.
Van de totale Nederlandse bevolking is volgens het CBS iets meer dan de helft (55 procent) godsdienstig. Trekt men moslims, hindoes en boeddhisten daarvan af, dan blijft er altijd nog 50 procent christenen over.
In onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) komt het aandeel van hen die tot een kerk behoren lager uit. Zo rond de 40 procent. Dat heeft te maken met de onderzoeksmethode. Het CBS hanteert een zogenaamde eentrapsvraag. Men vraagt direct tot welke kerk of godsdienst iemand behoort. Het SCP werkt met een tweetrapsvraag. Eerst vraagt men of iemand tot een kerk of godsdienst behoort en daarna vraagt men aan hen die daar ja op gezegd hebben, tot welke kerk of godsdienst zij behoren. Dat levert een lager percentage godsdienstigen op, maar zou wel eens een reëler beeld kunnen geven. In ieder geval maakt dit verschil duidelijk dat het voor een niet te verwaarlozen groep mensen (met name rooms-katholieken) zelf eigenlijk helemaal niet duidelijk is of ze nog tot een kerk behoren.