Laat SGP godsdienstvrijheid blijven afwijzen
De SGP kan en mag godsdienstvrijheid niet principieel aanvaarden, reageren Kees van den Brink en Koos-jan de Jager op Jacques Rozendaal (RD 19-12)
Jacques Rozendaal, voorzitter van de SGP-jongeren, roept de SGP op om godsdienstvrijheid te omarmen. Als betrokken SGP-jongeren willen wij hierop reageren. Naar onze mening is het accepteren van godsdienstvrijheid als beginsel voor de SGP onaanvaardbaar.
Rozendaal geeft in het artikel een definitie van godsdienstvrijheid. We zijn het met hem eens dat de overheid niet het recht heeft om zich te mengen in de persoonlijke religieuze opvatting van de burger. Gewetensvrijheid moet volledig gewaarborgd blijven. Tegelijkertijd heeft de overheid volgens ons de plicht om de ware godsdienst te bevorderen en zichtbare invloeden van valse godsdiensten in het publieke domein te weren.
In het program van beginselen van de SGP staat dat de overheid in haar ambt „dient zorg te dragen voor de inrichting van de samenleving overeenkomstig de in Gods Woord geopenbaarde normen en voor de naleving van die normen” (art. 3). In artikel 4 wordt dit nader uitgewerkt.
In lijn met artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis dienen christenen de overheid op te roepen om de ware religie te bevorderen en de valse te weren. God eist van christenen en politici dat ze voor Zijn Naam uitkomen en ernaar streven dat ieder Hem dient en Zijn heilzame geboden in acht neemt. De overheid kan en mag zich ook in religieuze aangelegenheden niet neutraal opstellen.
Artikel 36 is niet alleen gericht tegen rebellie en anarchie, zoals Rozendaal stelde in het Nederlands Dagblad, maar ook tegen valse godsdiensten op zich. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de verwijsteksten bij het bewuste artikel uit de geloofsbelijdenis. Deze teksten wijzen op de godsdienstpolitiek van oudtestamentische koningen, een beleid dat tegen de valse godsdiensten zélf gericht was.
Rozendaal wijst verder op de „nooit opgeleverde studie naar artikel 36” die door ds. G. H. Kersten in 1924 was toegezegd. Het feit dat deze studie er niet gekomen is, is onder meer te wijten aan de veelomvattendheid van het onderwerp en ziekte binnen de commissie. Niet vanwege onduidelijkheid over het onderwerp. In 1927 kwam ds. Kersten overigens op zijn belofte terug door een lang en duidelijk betoog uit te spreken over de betekenis van artikel 36 NGB.
Christenen ‘profiteren’ van de vrijheid van godsdienst. Dat betekent echter niet dat we deze vrijheid ook moeten gunnen aan aanhangers van andere godsdiensten. Wij willen Gods Naam niet allereerst belijden vanwege de grondwettelijk verankerde vrijheid, maar omdat God het van ons eist. Andere godsdiensten, die niet heilzaam, maar schadelijk zijn voor land en volk, moeten in de publieke ruimte worden teruggedrongen.
Volgens Rozendaal is het niet de taak van de overheid om de bouw van een moskee tegen te gaan. Is het dan wel haar taak om de bouw van een moskee toe te staan? In lijn met de belijdenis is het wel degelijk een overheidstaak om strenge beperkingen te stellen aan bijvoorbeeld de bouw van moskeeën. Temeer omdat de islam haaks staat op onze rechtstaat en van oorsprong christelijke cultuur.
Artikel 36 houdt ons tegelijkertijd een spiegel voor. We moeten erkennen dat de kerk op het gebied van evangelisatie steken laat vallen. Ook confronteert het geloofsartikel ons met de kerkelijke verdeeldheid. Het zou echter inconsistent zijn wanneer SGP’ers als leden van de kerk de overheid oproepen om toch vooral geen nieuwe moskeeën toe te staan en vervolgens in de gemeenteraad voor de bouw van een moskee stemmen.
Wil de SGP godsdienstvrijheid principieel accepteren, dan zal de partij het program van beginselen en artikel 36 óf als achterhaald moeten beschouwen óf op een uiterst creatieve wijze moeten uitleggen. Beide opties vinden wij ongewenst.
We erkennen dat de politieke praktijk van 2012 weerbarstig is en anders van karakter dan in de zestiende eeuw. Maar dit mag niet leiden tot het vervagen of verruimen van de Bijbelse principes en idealen. Laten we waken voor de tijdgeest van de verlichting, die middels begrippen als de neutrale staat, religieus relativisme en het gelijkheidsbeginsel diepe voren trekt in onze cultuur.
Ook ds. Kersten werd geregeld geconfronteerd met de onhaalbaarheid van artikel 36, maar stelde terecht dat het allereerst van belang is „wat wij doen moeten” (onze beginselen), en niet „wat wij kunnen.”
Ten slotte, Rozendaals ervaringen met betrekking tot schuivende panelen binnen de SGP zijn onzes inziens geen argument om het standpunt principieel te wijzigen.
Wij roepen de SGP en de SGP-jongeren op om trouw te blijven aan het beginsel en zich niet te laten leiden door pragmatische overwegingen.
De auteurs zijn vwo 6-leerling en doen voor hun profielwerkstuk onderzoek naar de geschiedenis en ontwikkeling van de SGP.