Voorzitter SGP-jongeren: Theocratisch elan sluit godsdienstvrijheid niet uit
Het omarmen van godsdienstvrijheid door de SGP botst niet met haar theocratisch elan, betoogt Jacques Rozendaal.
Door de maatschappelijke ontwikkelingen worden SGP’ers steeds scherper en vaker voor de vraag gesteld hoe zij zich verhouden tot het bestaande grondrecht op godsdienstvrijheid.
Enerzijds speelt deze vraag vanuit de realiteit dat de grenzen van godsdienstvrijheid smaller worden en daarmee de rechten van orthodoxe christenen onder druk staan. Gisteren stond er een artikel in deze krant over de opvattingen van rechtsfilosoof Cliteur, die voorziet dat godsdienstvrijheid in de toekomst veel smaller gedefinieerd zal worden, met bijvoorbeeld als gevolg dat op basis van het non-discriminatiebeginsel de overheid kerken kan dwingen vrouwen toe te laten tot kerkelijke ambten.
Anderzijds komt godsdienstvrijheid aan de orde door de vraag hoe je vanuit je verantwoordelijkheid als christen omgaat met de rechten van andersdenkenden. Zo lag er afgelopen week in de gemeenteraadsfractie van de SGP in Ede de vraag voor om een bouwvergunning te verlenen voor een moskee.
Het grondrecht op godsdienstvrijheid definieer ik als volgt: de overheid heeft niet het recht om zich te mengen in het religieus denken én handelen van haar burgers in het publieke domein. Elke SGP’er met een publieke functie worstelt met de vragen rond godsdienstvrijheid. „Kun je voor jezelf claimen wat je een ander ontzegt?”
Helaas koos een politiek redacteur van dit dagblad maandag ervoor om deze worsteling te reduceren tot een onheuse en onfeitelijke tegenstelling tussen jongerenorganisatie en hoofdbestuur van SGP. Dat doet geen recht aan de behoefte van mij en vele andere SGP’ers om hier een goede dialoog over te voeren binnen de partij. Temeer omdat mijn inschatting is dat de panelen binnen de SGP schuiven.
De afgelopen drie jaar heb ik heel wat lezingen gehouden over ”De toekomst van christelijke politiek” of ”De SGP in de 21e eeuw”. Vaak kwam dan het onderwerp godsdienstvrijheid ter sprake. Het viel me daarbij op dat de meeste aanwezigen op dit soort avonden het principe van godsdienstvrijheid omarmen.
Deze stille aanvaarding is op z’n minst opmerkelijk, aangezien het –scherp gezegd– haaks staat op het beginselprogramma van de SGP. Het kan de debatcultuur van de SGP versterken als we elkaar op dit soort punten bevragen.
Persoonlijk vind ik het belangrijk om het grondrecht op godsdienstvrijheid als SGP principieel te omarmen. Grondrechten behoeden een overheid voor totalitaire trekken. Een steekhoudend pleidooi tegen de seculiere gelijkheidsideologie kan mijns inziens niet zonder een beroep op de vrijheid van godsdienst. Voor een goede dialoog is het belangrijk om dit betoog in een breder kader te plaatsen.
Formeel is de SGP vanuit haar beginselprogram tegen godsdienstvrijheid en sluit in haar bewoording aan bij artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Het laatste gedeelte van artikel 4 uit het beginselprogram luidt: „(…) horen ongeloofspropaganda, valse religies en antichristelijke ideologieën door de overheid uit het openbare leven te worden geweerd.”
Echter, de SGP heeft in de praktijk nooit een zeer scherp en praktisch beleid tegen godsdienstvrijheid geformuleerd. Oprichter ds. Kersten diende nooit een motie in om alle rooms-katholieke kerken in Nederland te laten sluiten. Ook is er nooit op papier gezet hoe de beginselen van de SGP zich praktisch verhouden tot de klassieke grondrechten.
Typerend hierbij is de nooit opgeleverde studie naar artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis die door ds. Kersten op de jaarvergadering van 1924 was toegezegd. Bij de oprichting van de eerste islamitische scholen in Nederland is nooit gepleit voor een algeheel verbod op islamitisch onderwijs. Bij de zogenaamde hostierel in 2010 nam de SGP het op voor de rooms-katholieke eredienst. In de laatste kabinetsperiode stemde de SGP tegen het wetsvoorstel om de rituele slacht te verbieden en kwam daarmee impliciet op voor de geloofspraktijk van joden en moslims.
Doordat orthodoxe christenen nog slechts een klein gedeelte van de Nederlandse bevolking uitmaken en vanwege het belang dat de SGP hecht aan zuiver staatsrechtelijk handelen, is er meer oog voor het belang van de rechtsstaat ontstaan. Daarnaast pleit de SGP altijd al voor een kleine overheid als sluitstuk van een goed functionerend maatschappelijk middenveld.
De seculiere strijd kan zich bijvoorbeeld steeds meer gaan richten op de ”bescherming van het kind tegen indoctrinatie”. Een kind moet vrij zijn in het maken van levenskeuzes. Daarbij mag een ouder niet te veel keuzes maken voor het kind. Hoe lang blijft de kinderdoop of het christelijk onderwijs nog onbetwist in Nederland? Volgens mij is dat een kwestie van tijd.
Zoals ds. Kersten zich keerde tegen de overheidstaken van een socialistische heilsstaat die zich met de verzekeringen en vaccinaties van haar burgers bemoeide, zo is het vandaag de dag belangrijk om als christen op te komen tegen het front van een seculiere gelijkheidsideologie, bijvoorbeeld via een beroep op godsdienstvrijheid.
Zoals Groen van Prinsterer zijn standpunt herzag over het christelijk onderwijs in reactie op een steeds liberalere overheid, zo kan vandaag de dag de SGP tot een nieuw inzicht komen. Bovendien staat de orthodox-protestantse traditie open voor nieuwe inzichten. Denk bijvoorbeeld aan de ontwikkeling in denken op het gebied van de vervangingstheologie.
Het omarmen van godsdienstvrijheid staat niet haaks op de visie op de christelijke overheid. Recht ligt altijd in het verlengde van moraal. De SGP staat pal voor een christelijke moraal die terugkomt in wetgeving: bevorderen van de zondagsrust, de beschermwaardigheid van het leven en het vasthouden aan een verbod op smalende godslastering. Geen neutrale staat voor de SGP. Maar zij weet ook dat de macht van de overheid beperkt is. De overheid dient primair het recht en de kerk dient primair de waarheid.
De SGP is een beginselpartij: „haar streven is niet zozeer gericht op een meerderheid van kiezers” (art. 2 beginselprogramma), dat blijft het onderscheidende karakter van de partij. De SGP moet wat mij betreft nooit haar theocratisch elan laten varen. Een christenpoliticus moet de overheid blijven oproepen dat in het dienen van God groot loon ligt. Juist het parlement van een democratische rechtsstaat is een plek om vanuit het Woord op te roepen: „Vreest God en houdt Zijn geboden, want dat betaamt alle mensen.”
De auteur is voorzitter van SGP-jongeren.