Kleinood
O, wat een redenen hebben wij om Gods Woord boven goud en zilver, ja, hoger te schatten dan de gehele wereld. Wat kan ons zilver en goud baten, zo wij naar ziel en lichaam eeuwig verloren moeten gaan? Laat de blinde indianen hun goud- en zilvermijnen. Laten wij hen niet benijden. Wij hebben door Gods genade een goudmijn onder ons, namelijk de goudmijn van Gods Woord. Die mijn levert ons duizendmaal kostelijker goud dan alle mijnen van de wereld.Wel, laat ons dan Gods Woord in zeer grote waarde houden. Als we in deze Psalm zien hoe David dat Woord houdt, hoe behoren wij dan dit Woord te achten en met welk een liefde behoren wij dan dit kleinood te omhelzen. Dit gouden kleinood is op het allerwonderlijkst gemaakt door die grote God, Die de hemel zo helder als saffier heeft gemaakt. David, die zo’n verstandige koning was, bekent hier dat hij de kunst van dit kleinood niet kan beseffen. Daarom bidt hij of God hem meer verstand wil geven. „Ontdek mijn ogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet”, zegt Psalm 119:18. Ja, de engelen zelf konden de kunst van dit gouden kleinood niet doorgronden.
O, dat wij elke spreuk die wij horen uit Gods Woord hielden voor een kostelijke schakel van dit gouden kleinood. O, hoe rijk zouden wij worden in de goddelijke kennis en alle christelijke deugden.
Joos van Laren, predikant te Vlissingen (Korte en bondige verklaring over de zestiende Psalm, 1669)