Historische jeugdliteratuur laat gelovige twijfelen
Auteurs van historische jeugdboeken gaan twijfels aan God en geloof niet uit de weg – ook al is het soms de vraag of ze niet strijden met de tijdgeest van toen. Het is een afspiegeling van wat ook in andere hedendaagse kinderliteratuur gebeurt: God wordt aan de heersende menselijke moraal aangepast.
Nee, God is niet verdwenen uit de jeugdliteratuur. Vooral in literaire kringen gewaardeerde auteurs laten religie graag een rol spelen. Alleen de grote prijzen van dit jaar laten het al zien. Guus Kuijer, die zo’n beetje het prototype is van de kinderboekenauteur die God graag en vaak opvoert in zijn boeken, ontving de internationale Astrid Lindgren Memorial Award. De driejaarlijkse Theo Thijssen Prijs voor kinder- en jeugdliteratuur ging naar Sjoerd Kuyper, die zijn geesteskind Robin diepzinnig over God laat filosoferen. Martha Heesen kreeg de Gouden Griffel voor ”Bajaar”, waarin religie als vanzelfsprekend aan de orde komt. Het eerste Zilveren Palet –de nieuwe prijs voor het werk van een buitenlandse illustrator– ging naar een boek waarin de auteur God zelfs lijfelijk opvoert: ”Kleine man en God” van Kitty Crowther.
Nee, dat schrijven over God is niet altijd even respectvol. In ”Kleine man en God” heeft God –die zomaar een god is en niet de echte, aldus het boek– bijvoorbeeld een vrouw en spreekt hij niet altijd de waarheid. In de boeken van Sjoerd Kuyper is het de kleuter Robin die nadenkt over God – en de gedachten van kleuters kunnen rare kronkels maken.
In historische jeugdboeken liggen de kaarten net even iets anders. Ze spelen vaak in een tijd waarin het gros van de mensen niet twijfelt aan het bestaan van God. Vraag is hoe de auteur ermee omgaat. Laat hij de opvattingen uit de tijd waarin het boek speelt hun eigen verhaal vertellen? Of liggen zijn moderne opvattingen er duimendik bovenop? Het is een interessante meetlat om twee recent verschenen boeken, ”Verschoppelingen” van Suzanne Wouda (Ploegsma, € 16,95) en ”Strijd om de kathedraal” van succesauteur Jacques Vriens (Van Holkema & Warendorf, € 13,99), naast te leggen.
In ”Strijd om de kathedraal” heeft hoofdpersoon Thies, die leeft aan het begin van de 15e eeuw, vragen rond relikwieën. Hij vraagt zich af hoe zijn vader weet „dat dit botje écht van Jacobus is.” En als er een man genezen wordt twijfelt Thies „heel even” of het geen bedrog is (wat later zo blijkt te zijn). Dat past bij het karakter van Thies, die diep in zijn hart een moderne, mondige jongen is. Hij weet dat het onbeleefd is om zijn ouders tegen te spreken, maar „hoe ouder hij wordt, hoe moeilijker hij het vindt.” Zo’n opmerking is natuurlijk vooral bedoeld om aansluiting te vinden bij de lezers van nu.
In ”Verschoppelingen” gaat de twijfel dieper. Het boek speelt tijdens de 17e-eeuwse pestepidemie in Amsterdam, een uitstekende kweekvijver voor levensvragen. „Waarom gebeurt dit?” vraagt hoofdpersoon Daniel als kort na de dood van zijn babybroertje ook zijn moeder aan de pest sterft. „Daar heeft alleen God een antwoord op, mijn jongen.”
Als uiteindelijk Daniels vader als derde van het gezin sterft doet dat doet –kennelijk– de deur dicht voor Daniel. „God hoort je niet, wil hij tegen de kerkgangers schreeuwen. Maar hij doet het niet.” Of is het een diepe geloofscrisis? Zoveel wordt niet duidelijk uit het verdere verhaal. In elk geval moet hij, veel later, zoeken naar woorden als hij God wil danken, omdat hij „al lang niet meer gebeden” heeft. Ook lijken de enkele keren dat hij de Naam van God op zijn lippen neemt steeds meer weg te hebben van een vloek.
Vanzelf is het niet uitgesloten dat kinderen uit langvervlogen tijden ook hun twijfels hadden. Maar laat schrijvers van historische jeugdboeken hun uiterste best blijven doen om hun vooringenomenheid aan de kant te zetten, zodat er ruimte is en blijft voor geloofwaardige, gelovige personages. Dat er soms concessies gedaan moeten worden om de boeken leesbaar te houden voor lezers van nu is begrijpelijk, maar blijf authentiek waar mogelijk.