Cliteur: Vrijheid van godsdienst in toekomst anders gedefinieerd
DEN HAAG – De vrijheid van religie zal de komende decennia sterk van aard veranderen. Allerlei zaken die vroeger als onproblematisch religieus werden gezien zullen de komende tijd ter discussie worden gesteld.
Die verwachting uit hoogleraar encyclopedie van de rechtswetenschap dr. P. B. Cliteur, verbonden aan de Universiteit van Leiden, in het jongste nummer van het Nederlands Juristenblad.
De jurist snijdt de grenzen van de godsdienstvrijheid aan in een essay waarin hij terugblikt op het stranden van de slachtwet van de Partij voor de Dieren in de Eerste Kamer. De jurist zegt gegrepen te zijn door het idee van morele revoluties, waarbij nieuwe generaties in het geweer komen tegen „morele misstanden.” De rituele slacht zou volgens Cliteur in de toekomst als zo’n misstand kunnen worden gezien, omdat jonge generaties meer hechten aan de belangenbehartiging van dieren „en minder aan die van hun menselijke soortgenoten die zich op hun godsdienstige beleving beroepen.”
Morele revoluties vinden hun weerslag in het recht, stelt Cliteur vervolgens. Juristen zullen in kwesties als die van de rituele slacht een beroep op godsdienstvrijheid moeten blijven meewegen, maar tegelijkertijd de grenzen van godsdienstvrijheid strakker gaan definiëren, verwacht Cliteur. „Voorspellen is moeilijk, maar ik acht het toch verantwoord de stelling op te werpen dat vrijheid van religie de komende decennia sterk van aard zal veranderen.”
Cliteur somt vervolgens drie criteria op aan de hand waarvan juristen in de toekomst zouden kunnen bepalen wat wel en wat niet tot het grondwettelijk beschermde domein van religie behoort. Zo gaat hij er onder meer van uit dat juristen alles wat in zijn consequenties gewelddadig is niet als religieus kunnen erkennen. „Een beloning uitloven voor het vermoorden van een koptische christen vanwege het uploaden van een satirische film over Mohammed kan niet met een beroep op de vrijheid van godsdienst, omdat een oproep tot het vermoorden van iemand nooit als godsdienstig kan worden erkend.”
Dergelijke films als zodanig zouden wel kunnen worden erkend als onderdeel van de godsdienstvrijheid, „omdat ze uiting geven aan een religieuze overtuiging en niet oproepen tot geweld.”
Ook al datgene wat schade kan toebrengen aan „anderen”, zoals de religieuze weigering van ouders om hun kinderen te laten vaccineren, zal niet meer worden erkend als religie, of alles wat het gelijkheidsbeginsel schendt, zoals de religieuze weigering tegen vrouwen in het kerkelijk ambt, verwacht Cliteur.