Genade
Bij alles wat verandert in het dorp waar ik opgroeide, is de Oude Toren een vast baken. Eens was hij verbonden aan een kruiskerk uit de vijftiende eeuw. De kerk ging teloor, de monumentale toren bleef gelukkig bewaard.
Erachter begraaft het dorp zijn doden. Via het hek betreed ik het terrein en word opnieuw geraakt door de rust en schoonheid van deze dodenakker. Pretparken en evenementenhallen staan steevast op een plek waar je nooit zou willen wonen. Begraafplaatsen kunnen meestal wedijveren met de mooiste parken. In Den Haag is voor Oud Eik en Duinen zelfs een rondwandeling uitgezet, langs bijzondere zerken en graven van bekende personen uit de vaderlandse historie. Ik had er een wat dubbel gevoel bij toen ik daar liep, maar kon de bedenkers van het idee wel begrijpen.
Het graf waar ik nu naartoe loop, is niet van een bekend man. Hij kreeg een plaats tussen andere gewone burgers voor wie geen tombe verrees. Ze moeten het doen met een gewone steen. Gelukkig heb ik mijn vaste markeringspunten. Bij de bankjes met het kraantje moet ik linksaf, verderop bij het bankje met de groene gieter rechtsaf. Dan is het de tweede rij. Bijna achteraan staat de steen met zijn naam en de tekst: „Mijn genade is u genoeg.”
Een prater was hij niet. Toch was er niemand die mijn leven sterker stempelde dan hij. Omdat er geen ruimte zat tussen wat hij beleed en hoe hij leefde, al zou hij dat zelf nooit hebben gezegd. Bij zichzelf zag hij niets dan zonde. Pas op latere leeftijd durfde hij voor het eerst deel te nemen aan het heilig avondmaal. Omdat hij niet langer kón blijven zitten.
Als je hem vroeg hoe het was, kreeg je meestal een beknopt antwoord. „Ach, ik verlang ernaar om meer te mogen zien van Gods vriendelijk aangezicht.” Je keek hem nog het meest in het hart wanneer hij bad. Ondanks zijn diepe besef van Gods majesteit en heiligheid, begon hij zijn gebed altijd met de woorden: „Goeddoende en weldadige Heere.”
In zijn levensavond straalde hij innerlijke vrede en rust uit. Op zijn verjaardag, te midden van zijn omvangrijk nageslacht, gaf hij na het dankgebed voor de genoten maaltijd steevast dezelfde psalm op. „Geloofd zij God met diepst ontzag, Hij overlaadt ons dag aan dag met Zijne gunstbewijzen.”
Dezelfde psalm hebben we bij zijn open graf gezongen. „Die God is ons een God van heil. Hij schenkt uit goedheid, zonder peil, ons ’t eeuwig, zalig leven.” Deze maand zou hij jarig zijn geweest. Over de tekst voor zijn steen was geen discussie. Staande bij het graf lees ik de woorden hardop: „Mijn genade is u genoeg.” En ik dank God. Voor de genade dat Hij mij deze man als vader gaf.