Zuchtende lieden
Ezechiël 9:4
„En de Heere zei tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over alle gruwelen, die in het midden van dezelve gedaan worden.”
De Heere beveelt hier deze zuchtende mensen te merken, tot hun behoud. Niet hun huizen, want er waren geen huizen vol vromen. Maar wel hun voorhoofden. Het was er hier één en daar één. Hier één uit de stad, daar twee uit een geslacht (Jeremia 3:14).
Ook moest niet de bovendorpel gemerkt worden, maar het voorhoofd. Dat moet niet letterlijk worden opgevat, omdat Ezechiël spreekt over het gezicht dat hij zag. Het bevel om „deze lieden” te tekenen, is zo veel als een openbare verklaring van de Heere dat Hij deze zuchters in heel Jeruzalem erkende als de Zijnen. Het is te vergelijken met het merken van zaken of personen als bewijs van eigendom. „Zij zullen, zegt de Heere der heirscharen, te dien dage, die Ik maken zal, Mijn eigendom zijn” (Maleachi 3:17).
Dit tekenen op de voorhoofden moet ook worden opgevat als een bevel des Heeren aan Zijn Geest om deze zuchters, als eigendom van Hem, te beveiligen en te bewaren voor het verderf.
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht (Uit een preek over Ezechiël 9:4, 1746)