Normaal
In Jeugdbeleid (jaargang 6, nummer 3) schrijft René Clarijs over het in mei 2013 uitkomende DSM-5. ”Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders” is het handboek voor psychische aandoeningen dat in veel landen als standaard in de psychiatrische diagnostiek geldt. Dit wordt de vijfde versie van het handboek, dat de basis vormt voor zorgverlening en ook voor vergoedingen in de geestelijke gezondheidszorg. Een van de opvallendste zaken van deze nieuwe versie is dat de stoornis ”narcisme” waarschijnlijk verdwijnt. Het is een teken des tijds dat iedereen dat tegenwoordig normaal lijkt te vinden. Wat voorheen als stoornis werd gediagnosticeerd, moet straks normaal zijn.
Clarijs beschrijft hoe de Amerikaanse cultuur veel invloed heeft op ons Nederlandse denken en handelen. De Amerikaanse export van therapieën en psychofarmaca is onthutsend. Anorexia, schizofrenie en depressies zijn geëxporteerd naar landen die van deze mentale ziekten daarvoor nog nooit last hebben gehad.
In Japan bijvoorbeeld werd een depressie niet als een ziekte gezien, maar was het een geaccepteerde geestesgesteldheid. Tot de jaren negentig. Toen slaagde de Amerikaanse farmaceutische industrie erin –onder de reclameslogan „is uw ziel verkouden?”– om het fenomeen van depressies geaccepteerd te krijgen, en vervolgens jaarlijks voor miljarden aan antidepressiva aan de Japanners te slijten.
De totstandkoming van een nieuwe DSM is geen vrijblijvende zaak. Hier zijn grote belangen van verzekeraars en de industrie mee gemoeid. Want niet vermeld in de DSM betekent geen vergoedingen meer. Ruim driekwart van de in totaal 160 vooral Amerikaanse wetenschappers die zich bezighouden met DSM-5 (en daardoor bepalen wie er op de wereld aan welke ziekte lijdt) onderhoudt nauwe banden met de farmaceutische industrie.
Wat is normaal en wat is niet meer normaal? Er zijn commentatoren die stellen: De normaliteit zal verdwijnen, zij is commercieel niet interessant.
In het Tijdschrift voor orthopedagogiek (november 2012) wordt Marc Dullaert geciteerd over normale en niet-normale leerlingen. Hij geeft antwoord op de vraag waarom een school geen probleemleerlingen zou willen aannemen. De scholen zijn ontzettend bang om op zwarte lijsten van zwakke scholen terecht te komen. Probleemleerlingen halen het gemiddelde cijfer van de school omlaag, wat slecht is voor de reputatie. Om dit te voorkomen weigeren sommige onderwijsinstellingen leerlingen. Daarnaast is het een geldkwestie. Probleemleerlingen kosten veel geld. De materialen en individuele lesprogramma’s voor leerlingen met bijvoorbeeld zware dyslexie zijn een aanslag op het budget van de scholen.
Overgewicht en de gevolgen daarvan beginnen epidemische vormen aan te nemen. Tussen 1997 en 2004 nam het deel van de 9-jarige jongens met overgewicht toe van 9 procent tot 16 procent. Bij 15-jarige meisjes verdubbelde overgewicht van 10 naar 20 procent. Nederlandse kinderen zijn niet alleen dikker geworden, zij zijn ook op steeds jongere leeftijd te dik.
In JeugdenCo voor professionals in de jeugdsector (okt./nov. 2012) schrijft de psychiater Pieter Dijkshoorn over de vraag of helpen afvallen een zaak is voor de geestelijke gezondheidszorg. Hij schrijft dit naar aanleiding van de stelling dat jeugdzorg ook over medische problemen gaat. Zijn conclusie luidt: Overgewicht is een belangrijk maatschappelijk probleem, maar de rol van de jeugdzorg moet daarin beperkt blijven.
Overgewicht kent vele oorzaken, zoals: 1. Puur lichamelijke aanleg. Dit komt weinig voor, maar het is wel nodig om een arts te raadplegen die dit kan beoordelen. 2. Slechte voedingsgewoonten in het gezin. Het vergt grote deskundigheid om deze hardnekkige gewoontes, in feite een verslaving, te beïnvloeden. Goede adviezen, bijvoorbeeld van Bureau Jeugdzorg, zetten zelden zoden aan de dijk. 3. De voedingsmiddelenindustrie maakt haar producten zo onweerstaanbaar mogelijk. Zeker minder weerbare mensen, met minder kennis of geld, zwichten er snel voor. 4. Emotionele problemen. Verplicht minder eten kan in deze gevallen leiden tot andere problemen, zoals ziekte, roken of te veel drinken. Ook hier geldt dat een deskundige moet inschatten of dit de oorzaak is van het overgewicht.
Overgewicht is daarom een te belangrijk en te gecompliceerd probleem om over te laten aan mensen die daar niet in gespecialiseerd zijn, zoals jeugdzorgmedewerkers. Zij moeten in verreweg de meeste gevallen doorverwijzen naar de jeugdgezondheidszorg of, beter nog, naar een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Daar is de kennis in huis om gedrag en emotie te beïnvloeden en heeft een zwaar kind de grootste kans om echt te veranderen. Pas indien ouders weigeren daaraan mee te werken komt Bureau Jeugdzorg in beeld.
Ongetwijfeld staat obesitas (overgewicht) in het DSM. Dat was twintig jaar geleden ondenkbaar. Amerikaanse invloed? Of juist bevestiging van de stelling dat normaliteit commercieel niet interessant is?
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren? focus@refdag.nl