Emancipatie door de Driestar geen aanpassing aan de meerderheid
Emancipatie is geen aanpassing aan de meerderheid, maar het verwerven van een eigen plaats, reageert dr. John Exalto op dr. C. S. L. Janse (RD 6-12).
De naam van Piet Kuijt is de laatste weken nogal eens in deze krant opgedoken. Ik heb hem en zijn instituut de Driestar in mijn boek ”Wordt een heer!” een rechtmatige plaats in het historisch geheugen willen geven, en het lijkt mij een goede zaak dat de gereformeerde gezindte zich op zijn erfenis bezint.
Kuijt had een veel bredere missie dan het bouwen van een kweekschool, een missie waaraan hij op zijn eigen wijze invulling heeft gegeven. Archieven en oral history laten zien dat de vaderrol daarbij in het gedrang is gekomen. Intussen leidde die activiteit tot iets wat we de reformatorische zuil noemen. Onder de bevolkers daarvan heeft Kuijt een emancipatieproces op gang gebracht. Zijn geestelijke vader, ook in dit opzicht, was ds. G. H. Kersten, die vanuit neocalvinistisch ethos een nieuwe fase in de bevindelijke geschiedenis heeft ingeluid.
Zo’n emancipatieproces verloopt met horten en stoten en in dat kader merkte ik in RD 27-11 op dat het Driestarbestuur de godsdienstdocenten De Reuver en Verduin heeft „weggestuurd.” Dat klopt niet, en De Reuver legt daar terecht de vinger bij (RD 3-12). Ik wil die opmerking –die vanzelfsprekend niet in mijn boek voorkomt– graag rectificeren. Maar het heeft volgens de notulen van de raad van toezicht weinig gescheeld. Er werden bezwaren tegen het godsdienstonderwijs geuit die niet zozeer de inhoud betroffen, maar die overduidelijk ingegeven waren door de overstap van beide docenten van de Gereformeerde Gemeenten naar de Nederlandse Hervormde Kerk. Als ik de archieven goed interpreteer, schuilt er achter die kritiek teleurstelling dat dit theologisch talent voor de Gereformeerde Gemeenten verloren ging.
Het emancipatieproces van de bevindelijk gereformeerden laat zich op verschillende manieren beschrijven. Dr. C. S. L. Janse (RD 6-12) ziet het als het streven van een minderheid om het niveau van de maatschappelijke meerderheid te bereiken. Die startpositie kies ook ik in ”Wordt een heer!” Naar goed wetenschappelijk gebruik evalueer ik in mijn slotbeschouwing het verzamelde materiaal, herneem de discussie over emancipatie en kom dan, op grond van de theorievorming van de Franse filosoof Jacques Rancière, tot een nieuwe interpretatie.
In de denkoefening van Rancière is emancipatie geen aanpassing aan een meerderheidscultuur vanuit een positie van ongelijkheid en achterstelling. Dat is de oude neomarxistische interpretatie, waarin de meerderheidscultuur normatief is. Dat Janse als goed gereformeerd man bij het adjectief neomarxistisch even achter zijn oren heeft gekrabd, kan ik mij trouwens wel voorstellen.
Emancipatie, zegt Rancière, is een proces van bewustwording van de eigen subjectiviteit; de minderheid eist haar plaats op in de orde der dingen. Emancipatie is ”coming into presence”, een groep die geen erkende positie had, manifesteert zich. Het doel van dit nieuwe zelfbewustzijn is géén aanpassing aan de meerderheidscultuur maar het verwerven van een eigenstandige, legitieme plaats.
Dit nieuwe emancipatiebegrip helpt ons bij een beter verstaan van wat er in de gereformeerde gezindte is gebeurd en steeds opnieuw gebeurt. Vooral ook omdat het meer recht doet aan de religieuze motieven van de actoren. Het zou de moeite lonen om langs deze lijnen verder te denken. Daarbij zal het statische begrip persistentie overigens wel problematisch worden, want daarmee wordt onvoldoende recht gedaan aan een historisch ontwikkelingsperspectief.
De auteur is historicus.