Opinie

Christen leeft in het besef dat hij een pelgrim is

Een oprecht christen leeft in het besef dat hij pelgrim is. Op de bodem van zijn hart ligt het heilig heimwee van de hoop.

prof. dr. A. Baars

10 December 2012 09:18Gewijzigd op 15 November 2020 00:43
beeld Fotolia
beeld Fotolia

We zijn deze maand in zekere zin grensgangers. Afgelopen zondag was de eerste adventszondag. We gingen een nieuw kerkelijk jaar binnen. En over enkele weken begint een nieuw kalenderjaar. Geen wonder dat onze weg door dit leven vaak vergeleken is met een reis, waarbij we voortdurend grenzen passeren. Een christen zal die reis bij voorkeur aanduiden als een pelgrimstocht. Hij is op weg naar de eeuwigheid.

Wat betekent dat perspectief voor het leven hier en nu? Om een antwoord op die vraag te vinden leggen we dit keer ons oor vooral te luisteren bij Calvijn. Volgens hem is het kenmerkend voor het leven van een christen dat hij leeft in het besef dat hij een pelgrim is. Concreet betekent dit dat de overdenking van het reisdoel, het toekomende leven, een centrale plek in zijn leven heeft. Maar dat heeft wel consequenties. Het houdt volgens de reformator niet minder in dan dat we dit leven hier en nu dienen te „verachten.” Een letterlijk citaat: „(…) wij moeten het ervoor houden dat onze geest nooit in ernst wordt opgewekt tot een verlangen naar en overdenking van het toekomende leven, als hij niet eerst vervuld is met verachting van het tegenwoordige leven” (Inst. III, 9.1).

Wat moet je vandaag de dag met dat soort uitspraken? Zo lijkt het hele aardse leven onder een volstrekt negatief voorteken geplaatst te worden. Ons leven en werken hier op aarde, onze roeping en onze gaven, onze inspanningen en onze ontspanningen, hebben op deze manier geen enkele waarde. Laten we voordat we tot dit soort snelle conclusies komen, eerst ons oor maar eens te luisteren leggen bij wat Calvijn eigenlijk zegt en vooral wat we in het licht van de Schrift hiervan moeten denken.

Wereldmijding

Naar mijn overtuiging wil Calvijn met dit soort uitspraken vooral het hele leven in het licht van de eeuwigheid plaatsen. Op die manier zoekt hij recht te doen aan Bijbelse uitspraken als: „Maar wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomende” (Hebr. 13:14). Wij mogen de pinnen van onze levenstent niet te vast in deze aarde slaan. Een christen is een pelgrim die hier op aarde zijn vaste woonplaats niet heeft. Hij is op doorreis, net als Abraham, die een vreemdeling geweest is hier op aarde omdat hij leefde in de verwachting van de stad die fundamenten heeft (Hebr. 11:10).

Daarom oefent Christus de gelovigen volgens de reformator om tijdens hun pelgrimstocht door dit leven zich te verloochenen, hun kruis op zich te nemen en Hem te volgen (Matth. 16:25). Zo leren zij door allerlei beproevingen afstand te nemen van hun „beestachtige liefde voor deze wereld” en zich bij alles wat zij doen en laten vooral te richten op de overdenking van het toekomende leven.

Betekent dit geen wereldmijding of misschien zelfs kwaadwillige verachting van dit aardse leven? God heeft ons toch veel goeds gelaten. Bovendien roept hij ons ertoe op om de taak die hij ons hier op aarde toevertrouwt nauwgezet en met vreugde te vervullen. Hij geeft ons gaven en zegeningen, rust en kracht om te leven en ook om van het vele goede dat Hij schenkt te genieten. Wordt dat alles in deze opvatting niet met een reuzenzwaai van tafel geveegd?

Wie het werk van Calvijn een beetje kent, weet dat dit nooit zijn bedoeling is geweest. De reformator kan een klein loflied aanheffen op de goede gaven die de Schepper van alle dingen ons dagelijks geeft. Hij benadrukt dat iedere taak die wij in dit leven moeten vervullen en die niet rechtstreeks tegen de Schriften ingaat, voluit een goddelijke roeping is. Hij laat eveneens zien dat wij van Gods zegeningen in dit leven mogen genieten en Hem er dankbaar voor mogen zijn.

Zijn negatief klinkende opmerkingen over dit leven laten echter duidelijk zien dat hier voor Calvijn ook een punt van diepe zorg ligt. We kunnen namelijk zo gefixeerd zijn op ons aardse leven, op onze studie, onze carrière, onze ontspanning en het materiële, dat het perspectief op de eeuwigheid daarbij volstrekt verdampt. Zoals we weten, gebeurt dat in onze postmoderne Europese cultuur massaal. Het „hemels baldakijn” boven ons leven is radicaal weggescheurd. In steeds breder wordende segmenten van de samenleving rekenen we niet meer met God, Zijn Woord en wet en met het perspectief van de eeuwigheid.

Tegen een dergelijke levenshouding zou Calvijn hartstochtelijk bezwaar aantekenen. Als het zicht op de eeuwigheid ontbreekt, begraven wij mensen alle zegeningen en gaven die wij van God ontvangen in de zonde. In dat geval, zo zegt Calvijn, leven wij bij de beesten af. Die kijken immers ook niet verder dan dit leven. Deze vorm van ‘leven’ dienen we, volgens de reformator, hartgrondig te verachten zodat we gaan zoeken naar een leven in eeuwigheidsperspectief.

Nu geef ik toe dat Calvijn in dit verband erg scherpe uitdrukkingen gebruikt die in onze tijd gemakkelijk misverstand kunnen wekken. Om die reden begrijp ik ook wel dat dr. De Niet in zijn mooie vertaling van Calvijns ”Institutie” deze woorden wat anders vertaalt. Calvijns woorden klinken in een andere context en zij kunnen ook niet zomaar één op één in een eigentijdse Nederlandse vertaling worden overgezet. Toch zou ik ervoor willen waarschuwen om al te veel van de scherpte van Calvijns woorden af te vijlen. Mits ze goed worden verstaan, bevatten ze namelijk een indringende boodschap voor de kerk van vandaag.

Is christelijk Nederland in deze tijd namelijk niet veel te veel op het hiernumaals gericht? Vaak krijgen predikanten te horen dat zij vooral „praktisch” moeten preken en een boodschap moeten brengen waar we door de week „iets mee kunnen.” Laat duidelijk zijn dat die dingen ook voluit aan de orde moeten komen in de prediking. Dat deed Calvijn zeker ook in Genève. Maar de vraag blijft wel dringen: worden wij in de prediking nog wel voorbereid voor de eeuwigheid? Zet de prediking heel ons leven wel voldoende in het licht van het hiernamaals en ontbreekt de eeuwigheidsernst niet vaak te veel?

Schildwacht

Bij dit alles blijft de vraag natuurlijk wel klemmen: „Maar wat bedoelt Calvijn dan precies met die uitdrukking ”de overdenking van (of de meditatie over) het eeuwige leven”?” In elk geval wil hij hiermee niet oproepen tot allerlei bespiegelingen over de vraag hoe het toekomende leven er precies uit zal zien (vgl. 1 Joh. 3:2). Wij weten immers niet hoe het in de hemel is. Bovendien neemt hij uitdrukkelijk afstand van allerlei pogingen om in kaart te brengen wat er op weg naar de grote toekomst allemaal zal gebeuren en hoe die toekomst zich in dit wereldgebeuren baan breekt. Volgens de reformator overschrijdt we daarmee de grenzen van de Schrift en van ons beperkte kennen.

Maar wat is de overdenking van het toekomende leven dan? Het antwoord is eigenlijk verrassend eenvoudig: het gaat hier om de levenshouding van een christen waarbij hij in alles wat hij doet of laat rekening houdt met het feit dat hij op weg is naar de eeuwigheid. We kunnen het misschien nog wat scherper zeggen: een christen beseft dat hij altijd leeft voor het aangezicht van de drie-enige God en in het licht van de eeuwigheid. Het beste kunnen we duidelijk maken wat dat inhoudt met behulp van het beeld van de christen als schildwacht. Calvijn gebruikt deze beeldspraak in dit verband met enige voorliefde.

Daaraan zitten op zijn minst vier kanten. In de eerste plaats blijft een schildwacht op zijn post. Hij volhardt in datgene waartoe God hem roept. Zijn taak in dit leven ziet hij als een goddelijke roeping waaraan hij graag –en met vreugde– wil gehoorzamen. Dit betekent ook dat een christen in zijn werk en in zijn leven wil laten zien dat hij heilig leeft. Hij bevindt zich wel in de wereld, maar is niet van de wereld. Hij is een pelgrim die onderweg is naar zijn eigenlijke, naar het betere vaderland (Hebr. 11:13vv.). Dat houdt in dat hij ten diepste een vreemdeling is in deze wereld, maar geen wereldvreemde! Het eigenlijke geheim van zijn leven bestaat namelijk vooral in trouwe toewijding en dienst aan God.

Karakteristiek voor een schildwacht is vervolgens dat hij waakzaam is. Hij is alert op de gevaren die hemzelf, zijn legerkamp of zijn stad omringen. Zo weet ook een christen van verzoekingen en aanvechtingen die een leven met God en voor Gods aangezicht bedreigen (Ef. 6:11vv.). Daarom is het nodig om steeds te waken en te bidden (1 Petr. 4:7; Matth. 26:41). Dat is volgens Calvijn dan ook een van de grondtonen van het echte christenleven.

Een wachtpost is in de derde plaats ook verantwoording schuldig, hij moet rapporteren wat er tijdens zijn dienst is voorgevallen. Zo zal ook een christen rekenschap moeten afleggen van zijn geloof, zijn leven en zijn daden. Dat betekent dat wij in ons leven rentmeesters zijn over de schepping en de gaven die God ons heeft toevertrouwd (Luk. 16:1vv.). Het betekent vooral ook dat wij ervoor verantwoordelijk zijn hoe wij met het Woord, de prediking en het kerkelijke leven zijn omgegaan.

Ten slotte ziet iedere schildwacht uit naar de aflossing. Dat betekent dat we hier op aarde „Gods tijd willen uitdienen.” Die uitdrukking heeft iets in zich van het volharden in onze roeping, of werken zolang het dag is. Tegelijkertijd is daar ook een andere kant: een oprecht christen die midden in dit leven staat ziet ook uit naar de aflossing. Op de bodem van zijn hart ligt „het heilig heimwee van de hoop.” Als die bij ons leeft, zien wij niet tegen het einde van onze aardse loopbaan op maar verwachten we de dag met groot verlangen waarin God alles in allen is. Het hiernumaals met zijn zorgen en zijn zonden is dan verzwolgen in het hiernamaals van de eeuwige sabbatsrust. Dan passeren de pelgrims de laatste grens en zijn zij eindelijk thuis. Wat een zegen als we door de tijd reizen met dit perspectief.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer