Cultuur & boeken

Nederlandse kerken sterk verdeeld over Indiëbeleid

De houding van Nederland tegenover het Indonesische onafhankelijkheidsstreven na de Tweede Wereldoorlog leidde in protestantse kring tot heftige discussies. Oorzaak daarvan was de stellingname van de zendingswerkers in Nederlands-Indië, dwars tegen de hoofdstroom van de Nederlandse kerken in.

L. Vogelaar

7 December 2012 19:59Gewijzigd op 15 November 2020 00:42
Met vrachtwagens werden gevangen soldaten van de Tentara Nasional Indonesia (TNI) weggebracht tijdens een van de politionele acties. De reacties binnen protestants-christelijke kring op het Nederlandse beleid liepen sterk uiteen. Foto ANP
Met vrachtwagens werden gevangen soldaten van de Tentara Nasional Indonesia (TNI) weggebracht tijdens een van de politionele acties. De reacties binnen protestants-christelijke kring op het Nederlandse beleid liepen sterk uiteen. Foto ANP

Dr. J. van de Wal (1939) werkte van 1968 tot 1977 als hervormd zendingspredikant in dienst van twee Indonesische kerken op Zuidoost-Celebes en West-Java. Hij promoveerde in 2006 op een studie naar ”De Hervormde Kerk en Nieuw-Guinea 1949-1962”. Vanmorgen werd er in Utrecht een symposium gehouden over zijn vervolgstudie naar de vier voorgaande jaren: ”Tot op het bot verdeeld. Nederlandse protestanten, de zending en de Indonesische revolutie”.

Tijdens de Japanse bezetting (1942-1945) waren de ongeveer 300 Nederlanders die voor een van de protestantse zendingsorganisaties werkten, in kampen geïnterneerd. Ruim een kwart van de zendingsarbeiders en hun echtgenotes kwam om. De kerken functioneerden enkele jaren zonder blanken en dat vergrootte hun zelfbewustzijn. Daarnaast gaf het streven naar nationale onafhankelijkheid een krachtige impuls aan de wens om ook op kerkelijk gebied grotere zelfstandigheid te verwerven.

De kerken, die in het overwegend islamitische Nederlands-Indië een kleine minderheid vormden, hadden het tijdens het Japanse regime niet gemakkelijk, omdat ze verdacht werden van loyaliteit aan de Nederlanders. Die verdenking bleef ook in de maanden daarna bestaan. Tijdens de bersiap, het geweld van jonge Indonesiërs tegen de pas bevrijde Europeanen, waren daarom ook christelijke Indonesiërs doelwit. Het dwong de Indonesische kerken kleur te bekennen. Hoewel veel Indonesiërs de nationale beweging en de islam als natuurlijke bondgenoten zagen, had het nationalistische ideaal ook onder rooms-katholieken en protestanten wortel geschoten.

Breed gedragen

De overlevende zendingswerkers, hoewel lichamelijk verzwakt, wilden graag weer snel aan het werk. Van de republiek die inmiddels was uitgeroepen, hadden ze geen hoge pet op, omdat die inmiddels een gewelddadige uitstraling had gekregen. Volgens dr. Van de Wal waren er eind 1945 maar weinig Nederlanders die beseften dat de proclamatie van de republiek een historische gebeurtenis was en dat de republiek serieus genomen moest worden, omdat het streven naar een eigen natie breed gedragen werd, ook door christenen.

De toonaangevende zendingsmensen in Indië raakten daarvan in 1946 overtuigd. Ze vonden ook dat dit streven niet negatief beoordeeld moest worden. Taalgeleerde H. Kraemer wees erop dat de zending zich niet met een politieke worsteling moest identificeren, maar zich wel diende te „verheugen in alles wat een volk moreel, sociaal en politiek gezond en sterk maakt, wélke consequenties dat ook moge hebben.” Zoals een losraken van het moederland.

Er ontstond een stroom van berichten over moordpartijen, chaos en extremisme, maar de zendingsarbeiders beklemtoonden dat er ook „een rechtmatig streven naar zelfstandigheid” was.

Eerst orde en gezag

Hun gevoelen stond echter haaks op dat van de meeste confessionelen in Nederland. Dat leidde tot verhitte discussies. De politici van de christelijke partijen vonden dat de Indonesische nationalisten in opstand waren gekomen tegen het wettig gezag. De confessionele partijen wilden de eenheid van het koninkrijk gehandhaafd zien en Indië in een weg van geleidelijkheid meer zelfstandigheid geven. „Van Godswege had Nederland de taak gekregen Indonesië op te voeden tot het zijn zelfstandigheid aankon”, vat dr. Van de Wal samen.

Het regeringsbeleid, dat zich richtte op goed overleg met de nieuwe republiek, kwam onder vuur te liggen van vooraanstaande Nederlanders die vonden dat eerst orde en gezag moesten worden hersteld. Prof. dr. F. C. Gerretson (als dichter bekend als Geerten Gossaert) was een van de critici die steeds weer van zich lieten horen. Met name gouverneur-generaal H. J. van Mook moest het ontgelden.

Wrok en haat

De zendingsmensen, van wie de latere hoogleraar J. Verkuyl een van de woordvoerders was, stelden echter dat het nationalisme en de Republiek niet gezien moesten worden „als een zaak van extremistische heethoofden en ontwortelden”, maar als legitiem verzet tegen de „koloniale verhouding.” Hun visie stond overigens haaks op die van de meeste andere Nederlanders die in Indië werkten. De zendingswerkers waren er echter beducht voor dat een onbuigzame houding van Nederland de nationalisten steeds extremer zou maken, „diepe sporen van wrok en haat” zou trekken, de mogelijkheden voor zendingswerk zou tenietdoen en een toekomstige relatie met de Indonesische kerken zou bemoeilijken.

Ds. Verkuyl stelde onomwonden dat de oorzaak van de moeilijk­heden niet gezocht moest worden in de Japanse tijd, maar in de jaren daarvoor, toen gerechtvaardigde verlangens van de Indonesiërs door Nederland werden afgewezen. Nederland had het verlangen naar vrijheid en zelfstandigheid van de Indonesiërs volgens hem onderschat.

Er waren overigens ook Nederlandse predikanten in Indië die een gematigder standpunt innamen. Ze waren ervan overtuigd dat in het geval van dekolonisatie Nederland nog lang de regie zou moeten houden.

In Nederland organiseerden de behoudende krachten zich in het Nationaal Comité Handhaving Rijkseenheid, onder voorzitterschap van oud-premier Gerbrandy.

In ongerechtigheid geboren

Al waren de zendingswerkers voorstander van gesprekken met de republiek, ze maakten zich er wel zorgen over of de Nederlandse regering daarin voldoende op de bres zou blijven staan voor de vrijheid van godsdienst.

Predikanten in Nederland vroegen zich af waar de zendingswerkers mee bezig waren: „De Republiek in bescherming nemen? Een republiek die in ongerechtigheid geboren is? Een republiek die een ernstig gevaar betekent voor het werk van kerk en zending?”

Kraemer daarentegen stelde de vraag waarom de christelijke pers zich nooit afgevraagd had of „onder hooghouding van het gezagsbeginsel” zich mogelijk ook „de onwedergeboren instincten van nationale trots, machtsbegeerte, economische belangen, voortzetting der koloniale verhouding” konden schuilhouden.

Geïsoleerde positie

Doordat er in Indonesië nu twee regimes naast elkaar bestonden, leefden de kerken van die gebieden feitelijk gescheiden van elkaar. Binnen de regio’s ontstond juist meer samenwerking, „temeer daar doctrinaire verschillen niet zo sterk gekoesterd werden als in het moederland en de kerken in vrijwel alle regio’s deel uitmaakten van een godsdienstige minderheid.”

Een deel van het grondgebied van de republiek kwam als gevolg van de twee politionele acties weer in Nederlandse handen. De gang van zaken werd vanuit Batavia bekritiseerd door de hervormde zendingsconsul mr. M. de Niet. Later was hij burgemeester van Wageningen en hield hij zich als PvdA-senator –dr. Van de Wal noemt hem ten onrechte Tweede Kamerlid– opnieuw met de overzeese gebiedsdelen bezig: hij bekritiseerde het Nieuw-Guineabeleid van minister Luns.

De opstelling van de zendingsmensen bracht hen in een geïsoleerde positie, zowel binnen de Nederlandse gemeenschap in Indië als ten opzichte van hun zendende kerken. Tevergeefs wezen ze op de kwalijke gevolgen die de politionele acties volgens hen hadden. De regering beschouwde de acties echter als noodzakelijk.

Effecten

Net als later op Nieuw-Guinea zwichtte Nederland onder internationale druk. Met de erkenning van de Indonesische onafhankelijkheid was een jarenlange strijd ten einde die binnen de kerken een diepgaand meningsverschil had veroorzaakt, waarbij zendingswerkers en thuisfront lijnrecht tegenover elkaar kwamen te staan.

Hoewel de zendingsarbeiders weinig gehoor vonden, ziet dr. Van de Wal toch effecten van hun inzet. Die droeg er volgens hem aan bij dat de Nederlanders in Indonesië niet alle krediet verspeelden en dat de communicatie tussen de Indonesische en de Nederlandse kerken niet werd verbroken. Een ander gevolg kan zijn geweest dat in elk geval de Nederlandse Hervormde Kerk zich enkele jaren later in het Nieuw-Guineadebat wél kritisch over het Nederlandse kolonisatiebeleid uitliet.

”Tot op het bot verdeeld. Nederlandse protestanten, de zending en de Indonesische revolutie”, dr. Hans van de Wal;
uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2012; ISBN 978 90 239 2653 5; 488 blz.; € 29,90.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer