Twaalf provincies of vijf landsdelen?
In hoeverre zijn we gehecht aan onze twaalf provincies? Moeten we straks op de barricaden wanneer die worden opgeheven? In het regeerakkoord staat immers dat het kabinet voor de lange termijn het perspectief hanteert van vijf landsdelen. Een eerste stap daartoe is de fusie van Noord-Holland, Utrecht en Flevoland. Wellicht gaat men ervan uit dat als er één schaap over de dam is, de andere wel zullen (moeten) volgen.
Historisch gezien zijn onze provincies van grote betekenis. Voor de Franse Revolutie hadden we de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden: een confederatie van zeven provincies. Het grote en rijke Holland nam een dominerende plaats in. De besluitvorming in de Republiek leek enigszins op die in het huidige Europa. Men moest er steeds weer samen uitkomen.
In de Franse tijd kregen we de eenheidsstaat. Holland werd later gesplitst in Noord- en Zuid-Holland. Maar ook na de splitsing bleven dat de belangrijkste en qua inwonertal grootste provincies.
Wat betekent de huidige provincie voor de burger? Ik heb de indruk dat er alleen in de randprovincies nog sprake is van een provinciale identiteit. Dat geldt zeker voor Friesland. Die provincie heeft zijn naam zelfs veranderd in Fryslân. Ook Limburg en Zeeland hebben duidelijk hun eigen identiteit. Wellicht ook Groningen, Drenthe en Brabant.
Maar voelt men zich in Gelderland nu echt Gelders? Daarvoor heeft die provincie te veel uiteenlopende regio’s: de Veluwe en de Betuwe, de Achterhoek en het vanouds rooms-katholieke gebied rond Nijmegen. En ook in Utrecht, Noord- en Zuid-Holland bestaat weinig provinciaal gevoel. Maar dat zijn wel de provincies waar de meeste mensen wonen.
De Statenverkiezingen fungeren eigenlijk nooit als beoordeling van het provinciale beleid. Wat ze in het provinciehuis doen, houdt vrijwel niemand bij. Veeleer zijn die verkiezingen een tussentijdse beoordeling van het kabinetsbeleid. Bovendien bepalen ze de samenstelling van de Senaat. Politiek gezien is dat vaak belangrijker dan de samenstelling van het provinciaal bestuur.
Aanvankelijk was het zo dat je pas mocht stemmen bij de Statenverkiezingen als je ten minste een jaar in de provincie woonde. Dan was je voldoende op de hoogte van wat er in je provincie speelde. Maar dat was een illusie. Die bepaling is dan ook allang geschrapt.
Vroeger gold dat het contact vanuit het regeringscentrum in Den Haag met de verschillende regio’s moeizaam was. En omgekeerd was, vanuit Drenthe, Twente of Tilburg gezien, Den Haag ver weg. Dat is nu anders geworden. De communicatiemogelijkheden zijn aanzienlijk toegenomen. De provincie als tussenschakel heeft daarom aan betekenis ingeboet.
Geen wonder dat, tegen de achtergrond van de algehele schaalvergroting, ook de vraag opkomt naar samenvoeging van provincies. In vijftig jaar tijd is het aantal gemeenten meer dan gehalveerd. Bij de waterschappen is die concentratie nog veel sterker. Aan de provincies is nauwelijks iets veranderd.
Maar er zijn al vaker allerlei plannen gepresenteerd voor bestuurlijke hervormingen waar niets van terechtkwam. Een tijd langhebben we het openbaar lichaam Rijnmond gehad. Deelgemeenten zijn inmiddels ook weer op hun retour.
Moet je bij de vorming van de vijf landsdelen de provinciegrenzen aanhouden of is het soms beter om die los te laten? De keuze voor het laatste alternatief levert onvermijdelijk tal van discussies op. In het regeerakkoord werd al opengehouden dat de Noordoostpolder (en dan ongetwijfeld ook Urk) niet meegaat naar de nieuwe superprovincie. De afstand tot de Randstad is daarvoor te groot: letterlijk en figuurlijk.
We zullen de discussie over het lot van onze provincies met belangstelling volgen. Het zijn per slot van rekening eeuwenoude instellingen. Maar wat er met het christelijk onderwijs gaat gebeuren is belangrijker. Daarvoor moet je eerder op de barricaden. Of beter nog op de knieën.
De auteur is oud-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad. Reageren? gedachtegoed@refdag.nl