Bruno
Alle avonden waarop ik geen verplichtingen buitenshuis heb, lopen we samen een rondje. Dat is goed voor je huwelijk en voor je gezondheid. De route kunnen we inmiddels dromen, want we houden van vertrouwde patronen.
Bij onze supermarkt gooien we het papier en plastic van die dag in de daarvoor bestemde containers. Daarmee tonen we ons milieubewust en het scheelt mooi in de klikokosten. Daarna koersen we naar het straatje waar een oude man alle avonden zit te kaarten tegen zijn computer. Fanatiek prikt hij op het toetsenbord, waardoor kaarten verdwijnen en weer verschijnen. Via een smal wandelpad komen we bij het huis van de harpiste. Er staat ook een vleugel in de kamer, maar de harp intrigeert me meer. Vooral wanneer de vrouw des huizes erachter zit. Voor het raam blijf ik staan, om haar spel te zien en te horen. Mijn vrouw vind dat ik dat niet kan maken, maar het lijkt me een passend eerbetoon.
Vlak bij huis kijken we bij Bruno naar binnen. Hij is er nog steeds niet. We vragen ons af of hij ooit terugkomt. Het was een zonderlinge figuur: boomlang, geblondeerd haar en een door een zonnebank gebruind hoofd. Daaraan had hij zijn bijnaam te danken. Zijn werkelijke naam wist niemand. Zo’n beetje elke maand had hij een ander meisje. Jong, blond en een halve meter korter dan hij. Voor zijn verwaarloosde huis stonden ze soms te roken. Op een avond kregen we een agent en een agente aan de deur. Een buurman was opgepakt voor vrouwenhandel en verkrachting. Of we mee wilden doen aan het buurtonderzoek. De getoonde foto verdreef de laatste twijfel. Eerst werd ik gehoord, toen mijn vrouw, vervolgens onze jongste zoon. De hele avond ging ermee heen. Het geüniformeerde tweetal moest daarna alle opgeschreven informatie op het politiebureau nog in de computer gaan zetten. „Is het misschien een idee om een volgende keer een laptopje mee te nemen”, opperde ik. „Wij zijn niet van de criminaliteit, meneer”, antwoordde de agent. „Daar zit geld. Wij zijn van de politie.”
Met verwarde gevoelens bleven we achter. Waarom hadden we zelf niet aan de bel getrokken? Hoe vaak zeiden we niet tegen elkaar dat we die Bruno een rare kerel vonden? De ramen van zijn huis zijn inmiddels bedekt met vocht, vuil en spinrag. Als ik op de trappers van mijn fiets ga staan, kan ik net over de schutting van zijn achtertuin kijken. Het onkruid staat er manshoog. Hoe zou hij het maken? Eerst dacht ik: „Opgeruimd staat netjes”, maar als je weer eens in je eigen hart hebt gekeken, blijft daar weinig van over. Hopelijk loopt er in zijn gevangenis iemand als Willem den Hertog rond. Om te vertellen dat er ook voor hem genade is.