Abba, Vader
2 Korinthe 5:7
„Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.”
Het geloof is soms zo zwak dat het de ziel niet gerust kan stellen. Gods Geest moet de twijfelingen oplossen, de wankelende ziel ondersteunen en het zwakke geloof sterken. De Geest is een onderpand dat altijd bij de gelovige blijft. Die Geest komt deze krankheden te hulp (Romeinen 8) en getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn, daarom ook erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Jezus Christus.
Als de ziel door zwakheid des geloofs moedeloos wordt, zodat wij niet weten wat wij bidden zullen, zo verwekt de Geest des geloofs in ons onuitsprekelijke verzuchtingen en doet roepen: „Abba, Vader.” Al kan de arme benauwde ziel voor die tijd niets meer zeggen, zodat het gebed stokt, dan dat ene woord: „O, Vader, Vader.” Het is genoeg. Dat is zo’n krachtig woord, dat iemand die een vaderlijk hart heeft en zijn benauwde kind alleen hoort roepen: „Och vader”, die zal terstond toelopen en vragen wat zijn begeerte is. Al kan het kind niets meer zeggen, dan zal juist die kinderlijke machteloosheid het vaderlijk hart te meer bewegen om hem te helpen. Als wij nu die boos zijn, met dat ene woord „vader” te bewegen zijn om onze kinderen goed te doen, hoeveel te meer zal die Vader der barmhartigheden en die God van alle vertroostingen terstond gereed zijn om zo’n bang hart te hulp te komen!
Jacobus Borstius, predikant te Rotterdam
(”De vermakelijke wandeling naar de hemel”, 1734)