Zekere beloften
2 Korinthe 5:7
„Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.” Als de beloften van die zaligheid al zeer kostbaar en groot zijn, zoals Petrus zegt, hoeveel kostelijker en groter zijn dan de zaken zelf.
Als de doos, het kistje, de brief en het zegel heel kostelijk zijn, zodat men daarover verwonderd en verbaasd staat als men die beziet, hoe kostelijk is dan wel hetgeen men daarin opgeborgen vindt of hetgeen in die brief is geschreven dat met dat kostelijk zegel bevestigd is.
De beloften zijn als de doos en als de brief. Als die al zo heerlijk zijn, hoe heerlijk is de inhoud dan. Het is een heerlijkheid waardoor Christus bewonderd zal worden, zoals Paulus zegt (2 Thess. 1:10). Als dan het geloof de hand gelegd heeft op deze kostelijke goederen en daaraan vasthoudt, zo kan de mens voorbij de hel wandelen, om in de hemel te komen.
Geen ding is hem nu te groot en te zwaar, geen vijand te verschrikkelijk, omdat de hemel zo kostelijk, zo wonderlijk en zo heerlijk is. Zo krijgt het geloof zijn kracht van de zaken die geloofd worden. Maar het geloof, dat Gods beloften omhelst, zegt tot de ziel: „Zie daar, al deze dingen zal God u geven, want Hij heeft ze u beloofd en Hij kan niet liegen; ja, het is onmogelijk dat God liegen zou” (Hebreeën 6:18). Die belofte geeft kracht en moed.
Jacobus Borstius, predikant te Rotterdam
(”De vermakelijke wandeling naar de hemel”, 1734)