Huisbezoek luistert nauw
Maandag krijgen jullie huiszoeking. Zo kondigde ooit een etageleider van het Driestarinternaat het huisbezoek aan bij enkele studenten. Er ging bepaald geen gejuich op bij de jongemannen. Al die lastige vragen. De komst van de ouderlingen zagen zij meer als een nare bezoeking dan als een goedbedoeld bezoek. Huisbezoek mag geen huiszoeking zijn, noch minder een bezoeking, maar het dient wel diep te gaan. Dieper dan vaak het geval is.
De ambtsbroeders zijn er weer behoorlijk druk mee. Week in week uit gaan zij één of twee avonden op stap om van huis tot huis gemeenteleden te bezoeken en te vragen naar hun welstand, vooral de geestelijke. Anders gezegd: is er vrucht op de prediking? Dat is de centrale vraag.
Wie het gesprek tussen ouderlingen en gemeenteleden enigszins op afstand beschouwt en analyseert, kan de humor er eigenlijk wel van inzien. Zoals een piloot in een vliegtuig boven een dik wolkendek rondcirkelt om een gaatje te vinden waardoor hij zicht krijgt op de landingsbaan, maken de broeders aan het begin van het gesprek wat rondtrekkende bewegingen om te zoeken naar een geschikt moment om de duikvlucht van het stoffelijke naar het geestelijke te maken. Dat valt vaak niet mee. Vooral niet wanneer je als ambtsdrager merkt dat de gemeenteleden rookgordijnen optrekken om het gesprek over de wezenlijke vragen te vermijden. Gelukkig die ouderling die de gave heeft om op ontspannen wijze tamelijk direct op zijn doel af te gaan. „Broeder, is het wel?” De bekende hervormde predikant ds. J. Th. Doornenbal vertelde eens: „Ik heb geleerd recht op mijn doel af te gaan. Dat is ook beter voor de gemeenteleden waar ik kom. Zij weten wat de klemmende vragen zijn. En zolang die niet zijn gesteld, zitten ze met een knoop in de maag. Die wil ik er snel uit hebben. Achteraf zijn de mensen vaak opgelucht dat ik direct de koe bij de hoorns heb gevat.”
Ds. W. den Hengst, die in 1913 overging van de Gereformeerde Kerken naar de Gereformeerde Gemeenten, zei in 1918 in een toespraak ter opening van een kerkelijke vergadering: „Als de ouderlingen op huisbezoek komen, beschouwen ze of er gewas is na het gezaaide Woord.” „Inspectie te velde”, noemde de gereformeerde predikant Okke Jager het huisbezoek eens.
Beide uitspraken maken duidelijk waar het de ambtsbroeders bij het bezoeken van de gezinnen en alleenstaanden om te doen is. Ze gaan na wat de vrucht is op de prediking. Niet omdat ze de wijsheid in pacht hebben, ook niet omdat ze aangesteld zijn als geestelijke keurmeesters, maar wel omdat ze geroepen zijn de kudde te weiden, te leiden, te onderwijzen, te vermanen en te vertroosten.
Is er vrucht op de prediking? Om die vraag gaat het. Vaak wordt die betrokken op de vraag of de gemeenteleden weten van vergeving door het bloed van de Heere Jezus Christus. Dat is ook de meest belangrijke vraag in het leven. Daar draait het om. Dat is de meest rijke vrucht op de prediking.
Toch is er meer. De eerdergenoemde ds. Den Hengst wees er in zijn toespraak op dat de vraag naar de rechtvaardiging niet losgemaakt mocht worden van de vraag naar de heiliging. „Hoedanig is uw leven, heeft ook betrekking op het dagelijks leven van de gemeenteleden.” Dat mag tijdens het huisbezoek niet ontbreken.
Die gedachte was niet nieuw. Reeds tijdens de eerste vergadering van de gereformeerde kerk in ons land, het convent van Wezel (1568), werd bepaald dat ouderlingen bij huisbezoeken moesten vragen naar „de zuiverheid van hun levenswandel en zeden.”
Hoever dat ging, wordt beschreven in de nog altijd interessante bundel van F. A. van Lieburg ”De Nadere Reformatie in Utrecht ten tijde van Voetius”. Aan de hand van kerkenraadsnotulen blijkt dat naar aanleiding van de huisbezoeken een veelheid van zaken werd besproken waartegen werd opgetreden. Natuurlijk waren ketterijen en openbare zonden zoals vechten, dronkenschap en hoererij tuchtwaardig. Maar ook „het kijven met de buurvrouw”, „uitbundig feesten”, kaarten, geldverkwisting, brutaal gedrag van vrouwen en jongeren enzovoort. De kerkenraad sprak zijn zorg uit en besloot op te treden.
De synode van de Schotse kerk in Glasgow ging nog verder. In 1708 stelde ze een handleiding voor het huisbezoek op. Daarin werd onder andere voorgeschreven naar de voorraad Bijbels te vragen en te informeren welke lectuur er werd gelezen. Maar ook: of de vader wel eerlijk zijn beroep uitoefende, of de moeder zorg droeg voor de opvoeding van de kinderen en of ze haar huishouden goed bestuurde. En de kinderen werd gevraagd welke Bijbelgedeelten ze kenden. Als vrouwen te weelderig waren gekleed, was ook dat reden voor gesprek.
Een deel van die vragen is tijdgebonden. Er zijn andere voor in de plaats gekomen. Hoe is uw mediagebruik? Hoe is uw betrokkenheid op het eigen onderwijs? Hoe brengt u de zondag door? Vragen die meer passen bij onze tijd.
Een stapje verder ging een Duitse voorganger van baptisten die gewoon was te infomeren naar het koopgedrag, of de man het laatste jaar nog verkeersboetes had gekregen, of de moeder wel spaarzaam was en welke vrijetijdsactiviteiten de kinderen hadden. Een jongeman, nauwelijks volwassen, sprak hij aan omdat hij binnen één jaar twee keer verkering had gehad. Ingetogen leven in je jeugd, betekent volgens de baptist ook dat je zorgvuldig met meisjes omgaat.
Gaat dat niet te ver? was de vraag. Zijn robuuste antwoord: „Beslist niet. Dienaren van Christus onderscheiden zich door een sierlijke levenswandel. En het zijn juist ook hier de kleine dingen die het doen. Het luistert nauw.”
Nog eenmaal een waarschuwing van ds. Den Hengst: „De heiliging volgt op de rechtvaardiging. Ze mag er niet van worden losgemaakt. Pas op voor farizeïsme.”
Reageren? goedbekeken@refdag.nl