Onduidelijke regels rond reanimeren
EDE – In de gezondheidszorg bestaat er nog veel onduidelijkheid rond wel of niet reanimeren, zo bleek dinsdag tijdens een symposium in Ede op initiatief van vakbond CNV Zorg en de Christelijke Hogeschool Ede (CHE).
Om de vraag scherp neer te zetten of reanimatie altijd de beste manier van handelen is, toonde Jos Kole, docent ethiek aan de CHE, een fragment dat het tv-programma Zembla vorig jaar uitzond. Daarin vertelt een oudere dame dat ze jarenlang op reanimatiecursus heeft gezeten omdat haar man hartpatiënt was. Alle vrouwen uit het dorp werden daar naartoe gestuurd als hun man hartproblemen kreeg. „In de veronderstelling dat als zoiets nu weer gebeurde, wij hem zouden kunnen redden voor het leven.”
Als haar man op een ochtend wegzakt, brengt de vrouw haar reanimatievaardigheden nauwgezet in praktijk. Haar man overleeft het, maar heeft een hersenbeschadiging opgelopen. Hij herkent zijn eigen vrouw niet meer en kan niet meer thuis wonen. Drieënhalfjaar later overlijdt hij in een verpleeghuis.
Die laatste jaren waren het resultaat van medisch handelen, realiseert de vrouw zich. „Dat vind ik achteraf nog het ergste. Ik heb hem de dood niet eens gegund. Maar ik was toen net een robot: reanimeren moest.”
Uit de reacties van de zorgverleners op het symposium blijkt dat er tussen (thuis)zorginstellingen grote verschillen bestaan in het beleid rond reanimatie. Zo heeft het ene verpleeghuis een niet-reanimatiebeleid, tenzij de patiënt aangeeft dat wel te willen. In de andere instelling is het omgekeerd: het personeel handelt altijd, tenzij iemand heeft vastgelegd dat niet te willen.
Verder blijkt er grote onduidelijkheid te zijn over de rechtsgeldigheid van een niet-reanimatiepenning om de hals of zo’n verzoek op een polsbandje. Deze kunnen verwisseld worden.
Wil de hulpverlener aan een niet-reanimatieverklaring gehoor geven, dan moet hij of zij zeker zijn van de identiteit van het slachtoffer. „Bij twijfel zal ambulancepersoneel altijd reanimeren”, weet zorgjurist Aart van der Horst.
Een niet-reanimatieverklaring moet daarom, naast een penning of polsbandje, altijd zwart-op-wit staan. Van der Horst legt uit waar zo’n verklaring aan moet voldoen: „Zorg dat de identiteit zoals die in de verklaring wordt weergegeven, overeenkomt met het identiteitsbewijs. Verder moet duidelijk zijn wanneer de verklaring is opgemaakt en dat de persoon in kwestie toen bij zijn volle verstand was.”
Ook benadrukt de jurist dat de opsteller zelf het document moet ondertekenen. In zorginstellingen gebeurt dat niet altijd. „Bij ons zet de arts altijd de handtekening”, reageert een van de aanwezigen. Van der Horst stelt dat dit niet rechtsgeldig is. „De patiënt moet zelf zijn handtekening zetten.”
Wettelijk gezien is zelfs alleen de handtekening van de persoon in kwestie voldoende. Toch weet Van der Horst dat ambulancepersoneel zo’n verklaring nogal eens negeert, omdat zij die alleen erkennen wanneer ook een arts het document heeft ondertekend. „Ten onrechte”, aldus de jurist. „Een arts hoeft geen toestemming te geven voor een niet-reanimatieverklaring.”
Bij de discussie rond wel of niet reanimeren en wie dat bepaalt, zou de zorgverlener de nieuwe artseneed, zoals die in 2003 werd ingevoerd, in gedachten moeten houden. „Waar in de eed van Hippocrates de arts centraal stond, staat nu het belang van de patiënt voorop. Elke arts zou daarnaar moeten handelen. In de praktijk echter bepaalt hij vaak nog wat er gebeurt.”
Is er in een noodsituatie niet duidelijk wat de wensen van de patiënt zijn of is er twijfel over de identiteit van het slachtoffer? Van der Horst: „Dan ben je gehouden hulp te verlenen. Je mag van een niet-reanimatieverklaring afwijken, mits goed gemotiveerd.”