De roos en de tijgerlelies
Titel:
”De Roos van Dekama. Een verhaal” van Jacob van Lennep; bezorgd door Joke van der Wiel; Deltareeks, uitg. Atheneum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2003
ISBN 90 253 3142 4
Pagina’s: 632
Prijs: € 38,50; Titel: ”Snikken en grimlachjes. Academische poëzie” van Piet Paaltjens; bezorgd door Marita Mathijsen en Dick Welsink; Deltareeks, uitg. Atheneum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2003
ISBN 90 253 4180 2
Pagina’s: 156
Prijs: € 19,95.
Twee populaire genres in de negentiende eeuw waren de historische roman en humoristische poëzie. In de Deltareeks verschenen twee nieuwe delen die voor beide genres representatief zijn: ”De Roos van Dekama” van Jacob van Lennep en ”Snikken en grimlachjes” van Piet Paaltjens.
De laatste kwarteeuw is er op het gebied van uitgaven van literaire werken nogal wat veranderd. Veel teksten uit het verleden zijn, onder meer door slordigheid en ingrepen van drukkers en editeurs, in de loop der tijden in meer of mindere mate corrupt geworden. Dat wil zeggen: ze zijn niet (meer) in overeenstemming met de tekst waaraan de auteur indertijd zijn fiat had gegeven. Er is in het verleden te veel ’gerommeld’. Dit inzicht, aan de universiteiten ontwikkeld naar buitenlands voorbeeld, heeft geleid tot een nieuwe, wetenschappelijk verantwoorde editietechniek.
In deze ontwikkeling past de Deltareeks. Het doel van deze reeks is „klassieke werken uit de letterkunde van Nederlands en Vlaanderen” ter beschikking te stellen aan lezers van nu. Het gaat daarbij allereerst om een betrouwbare tekst, in de oorspronkelijke spelling, die toegankelijk wordt gemaakt door woordverklaringen en inhoudelijke toelichtingen. Daarnaast plaatst de editeur het werk in zijn historische en literaire context en zorgt hij voor een uitvoerige literatuuropgave. De bedoeling is dat zo’n uitgave een goede basis biedt voor verdere studie.
Geheimzinnigheid
Joke van der Wiel bezorgde de uitgave van ”De roos van Dekama”. Ze is zeer goed thuis in het genre van de historische roman, waarop ze enige jaren geleden promoveerde. De roman, de tweede van Jacob van Lennep, kent een ingewikkelde intrige, veel onverwachte voorvallen, een flinke dosis geheimzinnigheid (met name de afkomst van twee hoofdpersonages, Deodaat en Reinout) en uiteraard een liefdesgeschiedenis. De historische kern is de slag tussen de Hollanders en de Friezen bij Warns (eigenlijk Stavoren) in 1345, waar de Hollanders een smadelijke nederlaag leden en Willem IV, graaf van Holland en Henegouwen, het leven liet.
De editeur geeft in de aantekeningen blijk van veel speurwerk. Over woorden, begrippen en situaties in de tekst krijgt de lezer royale en verhelderende informatie. Dat is voor lezers van nu ook noodzakelijk: er is immers een flinke afstand in de tijd (de roman is van 1836) en dus ook in taalgebruik en de roman speelt in een historische periode met heel andere zeden en gewoonten. Na de aantekeningen volgt een uitvoerig nawoord met toelichting van andere aard. Daarin wordt, op basis van bewaarde manuscripten, de ontstaansgeschiedenis in kaart gebracht.
Een groot deel van het nawoord is gewijd aan de verhouding historie en romanverhaal, feit en fictie. Diepgravend onderzoek deed Van der Wiel naar de bronnen die Van Lennep gebruikte. Duidelijk toont ze aan dat de auteur zich serieus verdiepte -en wilde verdiepen- in de middeleeuwse geschiedenis, iets wat in de literatuurgeschiedenis nogal eens wordt betwijfeld. Ze laat ook zien dat Van Lennep op bepaalde punten van de historische feiten afwijkt.
In het nawoord is geen hoofdstuk over de literair-historische context opgenomen. Dat is opmerkelijk, want ”De Roos van Dekama” vertegenwoordigt een genre met een ontstaansgeschiedenis -onder meer sterke invloed van Walter Scott-, een bepaalde ontwikkeling en een opsplitsing in verschillende subcategorieën. Over dit alles krijgt de huidige lezer, op wie de reeks zich richt, hier en daar wel verspreide informatie, maar over bepaalde aspecten weinig of niets. Zo ook niet over de eigen plaats van Van Lennep en ”De Roos” naast auteurs als Drost, Bosboom-Toussaint en Oltmans. Die informatie is wel elders te vinden, onder andere in het proefschrift van de editeur zelf, maar had hier toch meer ruimte moeten krijgen, mede gelet op de doelstelling van de Deltareeks. De aantekeningen zijn uitstekend, maar het nawoord heeft ondanks goede onderdelen iets onevenwichtigs.
Hoogtepunt
De editie van ”Snikken en grimlachjes” van Piet Paaltjens -pseudoniem van François HaverSchmidt (1835-1894)- is bezorgd door Marita Mathijsen en Dick Welsink. De bundel verscheen voor het eerst in 1867 en de daarin opgenomen verzen stammen voor een belangrijk deel uit de jaren dat HaverSchmidt theologisch student was in Leiden.
De poëziebundel, een hoogtepunt in de 19e-eeuwse humoristische literatuur, heeft de volgende samenstelling. Vooraf gaat een ”Levensschets” van Paaltjens, geschreven door een biograaf-editeur die ondertekent met F. H., initialen die nogal doorzichtig zijn. Het is een merkwaardige levensschets, gebaseerd op het literaire spel rond fictie en werkelijkheid.
De gedichten zijn verdeeld in vier afdelingen: het openingsgedicht ”De bleeke jongeling”, een cyclus van dertien korte gedichten met als verzameltitel ”Immortellen” (onsterfelijken), een cyclus van vier gedichten met als titel ”Tijgerlelies” (een aanduiding voor meisjes die tegelijkertijd de tegengestelde eigenschappen van roofdier en onschuld belichamen!) en ten slotte de cyclus ”Romancen”, zes lange gedichten.
Contrasten
De bundel wordt voortreffelijk toegelicht. Het nawoord geeft heldere en relevante informatie over het leven van de auteur, zijn predikantschap in Foudgem, Den Helder en Schiedam en zijn tragische dood (zelfmoord in 1894). Royale aandacht krijgt de literair-historische context. Uitgebreid komt ook de literaire tekst zelf aan de orde: compositie, thematiek, humoristische procédés, het parodiekarakter en de invloed van Heine. Een kernelement -de titel maakt dit al zichtbaar- vormen de vele contrasten en opposities: hooggestemd tegenover alledaags, romantische sentimentaliteit tegenover nuchterheid. De auteur maakt daarbij graag gebruik van de hyperbool of overdrijving, zoals in het volgende gedichtje over het liefdesverdriet van een jongeman waar het meisje totaal niets van vermoedt:
Wel menigmaal zei de melkboer
Des morgens tot haar meid:
„De stoep is weer nat.” Och, hij wist niet,
Dat er ’s nachts op die stoep was geschreid.
Nu, dat hij en de meid het niet wisten,
Dat was minder; - maar dat zij
Er hoegenaamd niets van vermoedde,
Dat was wel hard voor mij. <?i>
Na informatie over de ontstaans- en de drukgeschiedenis volgt nog de uitvoerige afdeling aantekeningen, waarin woorden, begrippen, geografische namen en persoonsnamen in de bundel worden toegelicht.
Bij dit alles is, in overeenstemming met de doelstelling van de Deltareeks, „al te zwaarwichtig” wetenschappelijk commentaar vermeden. De diverse illustraties maken de editie des te aantrekkelijker.
Kortom: een editie van niveau.
Klassieke teksten?
Beide edities getuigen van zorgvuldigheid en zijn wetenschappelijk verantwoord. Niettemin acht ik de editie van ”Snikken en grimlachjes” de geslaagdste van de twee. Dat heeft enerzijds te maken met een grotere compleetheid in het toelichtende commentaar -met name de literair-historische context-, anderzijds met het niveau van de teksten zelf.
In de Deltareeks gaat het om uitgaven van ”klassieke werken”. Zo zijn in deze reeks al prachtige edities verschenen van onder andere ”Van den vos Reynaerde”, de ”Spaanschen Brabander” van Bredero en de ”Camera Obscura” van Hildebrand. Inderdaad, klassieke werken.
Toch ligt hier een wezenlijk probleem. Het is alleszins verdedigbaar in deze reeks ”Snikken en grimlachjes” een plaats te geven, omdat dit bundeltje het genre van de 19e-eeuwse humoristische poëzie op voortreffelijke wijze vertegenwoordigt. Maar ”De Roos van Dekama”? Literair-historisch gezien heeft de roman een voorbeeldfunctie gehad voor andere schrijvers van historische romans en de roman is zeer populair geweest. Maar is het een ”klassiek” werk? Of, anders geformuleerd, is het de beste vertegenwoordiger van het genre? Ik betwijfel in elk geval of lezers van nu -ook professionele lezers- het enthousiasme van Joke van der Wiel delen als zij Van Lennep een „meester in de weergave van escalatie” (blz. 565) noemt, die zeer „behendig” (blz. 577) is in het doseren van informatie, kortom een auteur die ons „uiterst aangenaam” (blz. 588) bezighoudt. Ze gaat mijns inziens te veel voorbij aan de langdradigheid en omslachtigheid van de roman, zeker voor de huidige lezer.
Beets
In november 1868 hield Nicolaas Beets een herdenkingslezing over Jacob van Lennep, die kort daarvoor was overleden. Hij constateert dat de populaire schrijver veelal niet hoger reikte dan „genoeglijk” vertellen. Niettemin heeft Van Lennep volgens hem één meesterwerk geschreven en dat is niet ”De Roos van Dekama”. In Beets’ eigen woorden: „Het meesterstuk van den schrijver is […], zonder eenige bedenking, zijn ”Ferdinand Huyck”, […].” Het lijkt me een oordeel van een tijdgenoot dat door veel lezers van nu gedeeld wordt.