Zakdoeken op de kansel
Behalve het psalmboek is ook de zakdoek op de preekstoel een welkom voorwerp voor een predikant. Als het warm weer is, kan het wel eens zweten zijn. Vooral als het preken meer moeten is dan mogen.
Van de hervormde predikant J. A. van Boven gaat het verhaal dat zijn vrouw hem in diskrediet wilde brengen en een doosje speelkaarten in zijn zakdoek verborg. Toen hij op de kansel stond en zijn zakdoek tevoorschijn haalde, vielen de speelkaarten uit zijn zak. Dit voorval moet hebben plaatsgehad in Kesteren. Als dit waar gebeurd is, moet het venijn van de vrouw wel heel groot zijn geweest.
Ds. Jac. van Dijk haalde in zijn Garderense tijd eens zijn zakdoek uit zijn zak, kneedde deze tijdens de preek tot een bal en wierp hem vervolgens enige tijd met de ene hand omhoog en ving hem met de andere weer op. Hij deed dit om de aandacht te trekken van slapende gemeenteleden. Zelfs ds. Van Dijk had dus last van slapers.
Een heel ander verhaal is dat van ds. H. J. de Groot in ”Van een oud stadspompje”, waarin hij allerlei voorvallen uit zijn jeugdjaren in Zwolle vertelt. In zijn jeugd stond daar ds. J. Vermeer, een man met een Schriftuurlijk-bevindelijke inslag. Hij diende Zwolle van 1868 tot 1904, nadat hij eerder in het nabijgelegen Genemuiden had gestaan. Er zijn preken van zijn hand verschenen in de serie ”Wekelijksche volksleerredenen”. Hij had vooral de boerenbevolking van Zwollerkerspel onder zijn gehoor, en die was bijzonder op zijn prediking gesteld. Toch klaagde men aan het einde van zijn bediening wel dat nooit meer van krachtdadige bekeringen werd gehoord.
Deze ds. Vermeer had de merkwaardige gewoonte om zijn Bijbeltje op de rand van de kansel te leggen. Eerst haalde hij uit een doosje –dat de vorm van een boekje had– echter een gestreken witte zakdoek, die hij op de kanselrand uitspreidde. Vervolgens legde hij het Bijbeltje erop. Als de kerkdienst ten einde liep, werd de zakdoek weer opgevouwen, in het doosje gestopt en met de twee ‘boeken’ onder de arm verliet ds. Vermeer de kansel. Tot die ene keer. Recent had er gezinsuitbreiding plaatsgehad in de pastorie. Moeder de vrouw legde doorgaans de zakdoek voor haar man klaar, maar omdat ze die zondag in het kraambed lag, hielp ds. Vermeer zichzelf. Had hij zijn vrouw maar om raad gevraagd. Uit de linnenkast griste hij geen zakdoek, maar een kinderhemdje.
Ds. Vermeer besteeg de kanseltrap, in de Michaëlskerk of een in van de andere monumentale kerken die toen in Zwolle nog in gebruik waren. Het vaste ritueel begon: het zakdoekendoosje ging open. Aanstonds zou de zakdoek worden uitgespreid en de Bijbel erop worden gelegd. De Groot beschrijft het vervolg aldus: „Maar, eilieve! twee ondeugende witte kleine mouwtjes maakten zich los; bungelden onder aan het geval (…) Dien morgen werd onmiddellijk de witte vredesvlag ingehaald en pardoes weggesloten in het ‘boekje’.” Jaren later, toen ds. Vermeer was overleden, riep ds. De Groots tante: „Och, och! noe zo w nooit meer ét zakduukien aover den preekstoelrand zien hangen.”