Charles Lewinsky: Ethisch dilemma in getto van Theresienstadt
Met ”Het lot van de familie Meijer” schreef de Zwitsers-Joodse schrijver Charles Lewinsky in 2006 een prachtige roman. De auteur heeft met ”Terugkeer ongewenst” opnieuw een geweldig werk neergezet en de familiekroniek misschien zelfs overtroffen.
In ”Terugkeer ongewenst”, dat is gebaseerd op een waargebeurd verhaal, betrekt Lewinsky de lezer direct bij het ethische dilemma waarvoor de hoofdpersoon wordt geplaatst. Die hoofdpersoon is de Joodse acteur-regisseur Kurt Gerron, die in 1944 in het getto van Theresienstadt door kampcommandant Karl Rahm wordt gevraagd een propagandafilm te maken. Terwijl er op dat moment al miljoenen Joden zijn omgebracht, moet Gerron in de film laten zien hoe goed Hitler voor de Joden is geweest door hun een stad te schenken waar ze zogenaamd onder goede omstandigheden hun leven kunnen voortzetten.
„„Zeg Gerron”, zei hij tegen me en niet: „Zeg, Jood.” Het is gevaarlijk wanneer een man als Rahm je naam kent. „Zeg, Gerron”, zei hij, „ik heb een opdracht voor je. Je moet een film voor me maken.” „Luister, Gerron”, zei hij. „Ik heb een keer een film van je gezien. Ik weet niet meer hoe hij heette, maar ik vond hem goed. Jij kunt iets. Dat is het mooie van Theresienstadt: hier zijn een hoop mensen die iets kunnen. Jullie spelen tenslotte ook toneel en zo. En nu wil ik dus een film.””
Kampcommandant Rahm weet aan wie hij het vraagt. Voordat de nazi’s in 1933 aan de macht kwamen was Gerron een gevierd acteur, toneelspeler en regisseur. Begin jaren dertig speelde hij in toneelstukken van Bertolt Brecht en in films met actrices als Marlene Dietrich. Na de machtsgreep van de nationaalsocialisten werd Gerron wegens zijn Joodse afkomst op straat gezet. Zijn oorspronkelijke naam was Gerson, maar die had hij veranderd omdat die te Joods klonk.
Veel andere artiesten verlieten Duitsland en vestigden zich in de Verenigde Staten. Gerron vertrok eerst naar Frankrijk en later naar Nederland, waar hij zijn werk voortzette. Hij kreeg vlak voor de oorlog nog een contract als regisseur in de Verenigde Staten aangeboden. Een collega adviseerde hem dat hij zijn poot stijf moest houden bij de onderhandelingen met een studio in Hollywood: geen overtocht in een derdeklashut, maar eersteklas. Dat zorgde voor oponthoud. Toen uiteindelijk de kaartjes voor de overtocht eersteklas in de bus lagen, bombardeerden de Duitsers Rotterdam. Zijn veilige aftocht was hij kwijt.
Februari 1944 kwam hij in Westerbork terecht. Kort daarop volgde het transport naar het ‘modelkamp’ in Tsjechië waar kampcommandant Rahm hem dan vraagt de film te maken.
Gerron weet hoe gemeen deze opdracht is. „Ik zou me er de rest van mijn leven voor moeten schamen”, zegt hij tegen zijn vrouw Olga. „Hoe lang is de rest van je leven als je weigert”, reageert ze. Vanuit Theresientstadt gingen iedere dag treinen richting Auschwitz. „Hoe lang duurt het voor zo’n film klaar is?” vraagt zijn vrouw dan. „Drie maanden”, antwoordt Gerron. „Over drie maanden”, zegt Olga, „kan de oorlog over zijn.”
In het getto circuleren geruchten over de opmars van de geallieerden. Drie dagen bedenktijd heeft Gerron gekregen. „Die zou je moeten gebruiken om erachter te komen wat voor iemand je echt bent”, adviseert Olga. En dan vraagt Gerron zich af: „Wat voor mens zou ik zijn als ik dat doe?” Hij geeft zelf het antwoord: „Een mens die niet naar Auschwitz wordt gestuurd. Een mens die het verdiend had naar Auschwitz te worden gestuurd.”
Lewinsky snijdt hier een gevoelig punt aan. De nazidaders voelden nooit enige schaamte. Die was er vooral bij de slachtoffers. Veel overlevenden geneerden zich ervoor dat zij de oorlog hadden overleefd. Zo mogelijk nog grotere schaamte voelden degenen die hun overleven te danken hadden aan samenwerking met de nazi’s.
Om uit te zoeken wat voor mens hij is, overziet Gerron in de drie dagen bedenktijd zijn leven. Hij gaat vertellen wie hij was om uit te vinden wie hij is.
De fantastische verhalen van zijn opa komen terug in zijn herinnering. „Als een mens geboren wordt dan weet hij alles al wat er te weten valt. Maar vlak voor hij geboren wordt komt er een engel die hem met zijn vinger op zijn voorhoofd tikt. Ping. Dan vergeet de nieuwe mens alles wat hij eigenlijk al wist. Alleen de Joden zijn zo slim hun hoofd weg te draaien als de engel komt. Zijn vinger raakt dan niet hun voorhoofd, maar nog wel het puntje van hun neus. Ze vergeten daardoor niet alles wat ze al wisten, maar alleen het meeste. Daarom zijn wij Joden verstandiger dan andere mensen en daarom hebben wij een kromme neus.” En: „Elke zin bewierookte hij met een wolk sigarenrook.”
Gerron denkt terug aan de Eerste Wereldoorlog waarin hij moest vechten. Als gevolg van een verwonding die hij opliep later geen kinderen meer kon krijgen.
Gerron gelooft –helaas– niet in God. „Ik ben te jong tegen religie ingeënt”, zegt hij. En dan volgt een uitspraak van zijn vader: „Zolang ze mij de goede God niet onder de microscoop kunnen laten zien, geloof ik niet in Hem.” Gerron neemt het standpunt van zijn vader over en wordt nog gesterkt in zijn opvatting door wat de Joden in Westerbork en Theresienstadt overkomt.
Geweldig om te lezen is de kennismaking met zijn latere vrouw Olga, die als medewerkster van een kliniek röntgenfoto’s van hem maakt en daarom weet dat hij nooit kinderen zal kunnen krijgen. „Olga heeft zich er nooit over beklaagd. Ze zei ook nooit een van die lelijke dingen waarmee je problemen mooiliegt: „Ik hou van je karakter.””
Bij hun eerste afspraak bakt Olga op haar kamer spiegeleieren voor hun tweeën, omdat hij onbekend is in Hamburg en zij met restaurants. Het eten van spiegeleieren op hun trouwdag werd een ritueel. „Het duurste ei hebben we in Westerbork gedeeld. Olga heeft het met haar trouwring betaald.” In Theresienstadt laat Gerron een tekening maken van spiegeleieren. „Beter dan niets. Al kun je met symbolen je buik niet vullen.” Zij verrast hem door in de dakgoot een duivennest leeg te halen. „Denk je dat duiveneieren ook smaken?” vraagt ze.
Als de opnames gereed zijn krijgen Gerron en zijn vrouw een oproep voor transport naar Auschwitz. De film moet dan nog worden gemonteerd. Gerron brengt dat naar voren, maar de Duitsers zijn onverbiddelijk. Een arts uit Theresienstadt kan hem ongeschikt verklaren voor transport en hem in de isoleerafdeling verstoppen. Gerron weigert dat, want dan moet hij Olga alleen naar Auschwitz laten gaan. „Zonder Olga? Wat zou ik eraan hebben om hier te blijven?”
Bijna direct na hun aankomst in Auschwitz zijn Gerron en zijn vrouw Olga op 30 oktober 1944 vergast. Drie dagen later werd het vergassen definitief gestaakt.
Met ”Terugkeer ongewenst” evenaart Lewinsky op zijn minst ”Het lot van de familie Meyer”. In deze familiekroniek gebruikte Lewinsky rustige, lange zinnen. In ”Terugkeer ongewenst” is de Berlijner Gerron aan het woord en die spreekt gevat, onbeleefd en hij bedient zich voortdurend van woordspelingen.
In het Duitse taalgebied, waar het boek vorig jaar al verscheen, ergerden sommige recensenten zich aan de wrange humor. In interviews stelt Lewinsky dat „Gerron op het podium gewend was om grappen te maken. In Theresienstadt leidde hij een cabaret.” Daarnaast brengt hij hier tegenin dat de Joden alles was afgepakt: „Hun huis, hun familie, moeten we hun dan ook hun humor afpakken?”
Critici verweten Lewinsky dat hij in de familiekroniek aan de Holocaust voorbijging. Dat is met “Terugkeer ongewenst” absoluut niet het geval. Nu klinkt uit sommige monden het verwijt dat hij daarbij de werkelijkheid geweld heeft aangedaan, omdat hij zich slechts voor een deel op de feiten heeft gebaseerd.
Inderdaad is ”Terugkeer ongewenst” een mix van feiten en fictie. Omdat Lewinsky drie jaar onderzoek naar Gerron heeft gedaan, had hij een biografie van hem kunnen schrijven. Waarschijnlijk is er niemand die meer over deze Jood weet. Lewinsky heeft echter voor de romanvorm gekozen. En gelukkig maar. Hij toont wat er in de hoofden van de mensen omging. Hij kan het faliekant mis hebben, maar misschien zit Lewinsky wel dichter bij de werkelijkheid dan menigeen denkt.
Boekgegevens
”Terugkeer ongewenst”, Charles Lewinsky; uitg. Signatuur, Utrecht, 2012; ISBN 978 90 5672 4108; 447 blz.; € 22,95.