‘Allochtonentaal’ is economische kans
UTRECHT – Nederland kan niet omgaan met taaldiversiteit, ziet rolmodellen als achterstandsgroepen en laat hierdoor economische kansen liggen. Die kritiek klonk gisteren tijdens een symposium van de British Council in Utrecht over meertaligheid in onderwijs en bedrijfsleven.
De British Council is een organisatie die culturele relaties wil bevorderen tussen mensen uit het Verenigd Koninkrijk en de rest van de wereld.
Volgens de Tilburgse hoogleraar Guus Extra kost gebrek aan meertaligheid geld. Hij wees erop dat Turkije en China een steeds belangrijkere rol spelen in de wereldeconomie. Banken zijn daarom op zoek naar mensen die Turks of Chinees spreken. Ook dicht bij huis is meertaligheid van belang. Als voorbeeld noemde Extra de supermarktmanager in een multiculturele wijk die graag een Turkstalige medewerker aantrekt.
Deze voorbeelden onderstrepen dat immigranten hun moedertaal niet aan de kant moeten schuiven, maar dat meertaligheid juist profijt oplevert. Helaas zien veel Nederlanders dat niet in, vindt Extra. „Havensteden als Oslo en Antwerpen zijn jaloers op Rotterdam met zijn burgemeester Aboutaleb, die als Marokkaan zaken kan doen met Noord-Afrika, terwijl Nederlanders zich afvragen wanneer hij zijn tweede paspoort nu eens inlevert.”
Terwijl Europa bij integratie uitgaat van meertaligheid wil Nederland juist een multiculturele samenleving die eentalig is. Dat kan niet en hoeft ook niet, stelt Extra. „Er zijn veel niet-aangeboorde bronnen van kennis in een Nederlandse schoolklas.”
Aan de andere kant schuift een Nederlander zijn moedertaal gemakkelijk aan de kant voor het Engels. Symposiumvoorzitter Toon van der Veen gaf een voorbeeld: „Ik telde onderweg hiernaartoe meer dan tien hairstylisten en slechts één kapper.”
Verschillende sprekers pleitten voor een verbreding van het taalonderwijs: naast Nederlands en Engels zou een derde taal naar keuze verplicht moeten worden. En dan geen Frans of Duits, maar ‘bijzondere’ talen als Chinees, Turks of Russisch. Dit wordt ook aanbevolen door de Europese Commissie.
Bovendien zou het debat over meertaligheid op een andere toon gevoerd moeten worden: Nederlanders moeten het niet meer hebben over immigranten- of allochtonentalen. Turken, Koerden en Berbers zijn geen achterstandsgroepen, maar rolmodellen, en taaldiversiteit is geen probleem, maar een kans.
Sena Dora werkt bij ABN AMRO. Ze vertelde dat ze veel profijt heeft van haar Turkse afkomst en verdedigde de stelling dat een tweetalig persoon dubbel zo veel economische kansen heeft als een eentalige.
Jacomine Nortier van de Universiteit Utrecht maakte onderscheid tussen prestigieuze en plebejische meertaligheid. „We vinden meertaligheid geweldig, zolang de ene taal Nederlands is en de andere Engels. Die talen hebben prestige. Immigranten wordt intussen verweten dat ze thuis nog steeds ‘allochtoons’ spreken. Maar we kunnen niet verwachten dat immigranten na een paar jaar helemaal overgaan op Nederlands. Als wij in Thailand gaan wonen, zingen we onze kinderen toch ook niet in het Thais in slaap?”
De British Council stelde een rapport op waarin de Brusselse regelgeving rond taal en onderwijs in kaart wordt gebracht en de manier waarop Europese landen daar invulling aan geven. Het blijkt dat Nederland achterblijft bij andere EU-lidstaten. Het symposium leverde enkele aanbevelingen op om daar verandering in te brengen. Zo kan alleen op macroniveau een drietalig onderwijsaanbod worden bewerkstelligd, bijvoorbeeld door de invoering van een wettelijke verplichting van onderwijs in een derde –bijzondere– taal.