De kerkgeschiedenis van Schiermonnikoog
Koning Radboud (680-719), die ooit het bewind voerde over de Friezen, moest niets van het christendom hebben en dus ook niet van de uit het zuiden oprukkende Franken met hun christelijke godsdienst.
Dit is een van de zaken uit de prille kerkgeschiedenis van Nederland die langskomen in ”Schiermonnikoog. In het voetspoor van monniken” van Arie van der Stoep.
In de strijd tussen de Friezen en de Franken moest Radboud uiteindelijk het onderspit delven. Kort voor zijn dood kreeg hij berouw en wilde zich laten dopen. Hij stond al met zijn ene voet op de doopvont. Op de vraag of ook zijn voorvaderen in de hemel waren, kreeg hij een ontkennend antwoord. Hij trok zijn voet terug en zei: „Het is mij toch veel eigener om met mijn voorouders, ouders en vrienden in heidens gezelschap te verkeren na mijn dood, dan met jullie christenen, het hemelse rijk te beërven, dat slechts een kleine minderheid ten deel gevallen is.”
Met de zegen van de paus kwam de evangelieprediker Willibrord (658-739) in die jaren vanuit Engeland naar deze landen en werd in 695 aartsbisschop der Friezen.
De leermeester van Willibrord, Egbert, wilde wel mee met Willibrord. Het schip lag al gereed. Maar toen verscheen –tot tweemaal toe– een van Egberts kloosterbroeders met een boodschap van „de in geur van heiligheid gestorven Boisil”: „U moet in uw klooster in Ierland blijven.” Egbert zette nochtans door. Maar er stak plotseling zo’n sterke wind op dat een groot deel van de lading overboord sloeg en het vaartuig onklaar geraakte. Alle bezit van Egbert en de zijnen bleef echter gespaard. Een teken van God, besefte hij, zoals ook Paulus ooit had gekregen (Handelingen 27). Egbert bleef in Ierland.
Monniken
Schiermonnikoog, oorspronkelijk Werneroog, kwam een paar eeuwen na Willibrord in handen van het klooster Klaarkamp te Rinsumageest, dat in 1165 was gesticht door de orde der cisterciënzers van Bernard van Clairvaux. Lekenbroeders met hun grauwe (schiere) pijen die de schakel vormden tussen klooster en buitenwereld trokken naar het eiland. Vandaar de naam Schiermonnikoog. Zo ontstond een parochie, met een klooster, (eerst) een kapel en (later) een kerk (1465). Nog in 1971 werd in Rinsumageest een gedenkteken voor de monniken van het klooster Claercamp opgericht, bestaande uit een tien ton wegende zwerfkei van Noors graniet met het opschrift ”Tedar tum prosim” (Ik mag verteren als ik maar nuttig ben geweest).
Reformatie
Rond 1600 kreeg de Reformatie invloed op Schiermonnikoog. In het boek komen dan in kort bestek alle hervormde predikanten voor het voetlicht. Een krent uit de pap: Ds. Livius Dubblinga stond er meer dan veertig jaar (1688-1730). Bij zijn veertigjarig jubileum liet hij zingen: „Ik heb aan het volk dat Mij vergat wel veertig jaar verdriet gehad, wel veertig jaren hoon verdragen.” Het kerkvolk ervoer het woordje ”mij” met een kleine letter en zong niet mee.
Het kerkelijk leven ontwikkelde zich in de negentiende eeuw sterk in vrijzinnige richting: „De moderniteit zou op het eiland na het vertrek van ds. H. W. Hundiglius een grote rol gaan spelen”, meldt het boek. Een van de predikanten was ds. Louis Adriën Bähler, die in zijn tweede gemeente Oosterwolde (Friesland) het geschrift ”Christelijke barbarendom” (uit het Duits vertaald) uitgaf, waarin het boeddhisme als „mogelijke verbetering van en aanvulling op het christendom” werd gezien.
De kwestie-Bähler werd aanleiding tot oprichting van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk. Vanwege de vrijzinnige richting ging later een deel van de gemeente met de Doleantie mee, terwijl er ook een rechtzinnige evangelisatie ontstond (1925), waarvoor overigens zestien keer per jaar het kerkgebouw werd afgestaan. Predikanten, godsdienstonderwijzers en kandidaten vervulden er ‘liefdediensten’, ze preekten er dus gratis. De vrijzinnigen spraken van ”het rommelkerkje”.
Wijlen ds. H. C. van Itterzon te Anjum (laatstelijk in Gouda) bracht beide stromingen tot elkaar. In 1981 werd de evangelisatievereniging opgeheven. De gemeente ging samen op weg met de gereformeerden. Intussen was ook de Rooms-Katholieke Kerk teruggekeerd op het eiland.
Diaconale inzet
Genoemde ds. Hundiglius krijgt in dit boek opmerkelijk veel aandacht. Daar is ook alle reden voor. Bij zijn vijftigjarig ambtsjubileum gaf hij aan dat hij „niet streng orthodox, maar ook niet ultra-liberaal of zogenaamd modern was geweest.” Maar zijn diensten werden zo druk bezocht dat kerkbezoekers elkaar om beurten lieten zitten. In zijn tijd verrees er een nieuwe kerk. Daarin was geen plaats meer voor het ”verheven gestoelte” (hoger dan de kansel), vanwaar de ”hoge overigheid” de pastor in de nek kon kijken.
Hundiglius komt vooral in beeld vanwege zijn diaconale inzet voor weduwen wier man op zee was omgekomen, maar ook voor alle armen, omdat de sociale toestanden op het eiland „erbarmelijk” waren of omdat de oogst wegens grote droogte mislukte, en voor mensen die door de cholera werden geveld.
Toen „onderscheidene rampen en verliezen” zijn „zeer waarde Gemeente” troffen, hield hij enkele leerredenen die werden uitgegeven met een oproep aan het hele land om steun. In het voorbericht schreef hij: „Gij ontvangt hier, waardste Landgenooten en geliefde Medechristenen, voor uwe 50 cents een zeer eenvoudig woord, een kort woord van opwekking, om te berusten in de wegen en beschikkingen van het hooge Godsbestuur: zoo als ik dit, onder de omstandigheden, voor mijne Gemeente noodig achtte en het mij als uit het hart is gevloeid.”
Memorable momenten uit de (plaatselijke) kerkgeschiedenis, niet het minst inzake de Landelijke Armenzorg, met Schiermonnikoog onder deze pastor als het goede voorbeeld, maken het boek aansprekend, al contrasteert de identiteit van de gemeente op den duur met de beginselen van de Reformatie.
Boekgegevens
”Schiermonnikoog. In het voetspoor van monniken”, Arie van der Stoep; uitg. ’t Heer en Feer, Schiermonnikoog, 2011; ISBN 978 94 61902 18 4; 346 blz.; € 15,-.