Oek de Jong en Frans Willem Verbaas spreken op CLO-dag
Pas als het Christelijk Literair Overleg (CLO) zijn naam verandert in Literair Overleg voor christenen wil schrijver Frans Willem Verbaas overwegen om lid te worden. „De Naam van Christus is te heilig om als uithangbord gebruikt te worden.”
Verbaas sprak zaterdag voor de ongeveer tachtig bezoekers van de jaarlijkse CLO-dag in Utrecht, nadat eerst schrijver Oek de Jong uitvoerig aan het woord was geweest over zijn nieuwe boek ”Pier en oceaan”. Het contrast tussen die twee had bijna niet groter kunnen zijn. Oek de Jong werd –als zoon van voormalig CDA-staatssecretaris Klaas de Jong Ozn– diepgaand bevraagd op zijn gereformeerde wortels. Ook omdat zijn roman de ontwikkelingen tijdens de naoorlogse periode in Nederland grondig registreert, niet alleen via het leven van de hoofdpersoon, maar ook via de levens van diens ouders en grootouders.
Volgens De Jong is hij nog altijd „doordrenkt van een belevingswereld, een eeuwenoude zienswijze, die van generatie op generatie via de genen wordt doorgegeven.” Dat uit zich bij hem in een voorkeur voor stilte en meditatie, in een gevoeligheid voor het grotere en hogere dat de zichtbare werkelijkheid doordringt en soms een „magisch” karakter verleent, een verlangen naar bevrijding uit de menselijke beperkingen.
De ontwikkeling die zijn hoofdpersoon Abel in dat opzicht doormaakt, is ook die van De Jong zelf: „Abel heeft als jongen nog het gevoel dat er in de stilte iets bijzonders kan gebeuren, dat er een stem kan spreken –zoals bij Samuel– of dat er een visioen tot hem kan komen. Maar op z’n achttiende komt hij tot het inzicht dat wat hij zoekt, in hemzelf schuilt. Er is geen ”jenseits”, het zijn de beelden uit zijn eigen onderbewuste die hem iets duidelijk maken.”
De Jong schetst die verschuiving van een religieus naar een psychologisch wereldbeeld als een vooruitgang, en is zodoende pijnlijk getroffen door het feit dat diverse christelijke recensenten hem beticht hebben van een ”heidense spiritualiteit”. „Je merkt dat ze het boek mooi vinden en ze schrijven er ook goede stukken over omdat ze –meer dan anderen– een antenne hebben voor alles wat spiritueel is in mijn romans. Maar aan het eind van het verhaal zie je hoe ze zich weer terugtrekken in hun eigen bastion.”
Naast het verhaal van Oek de Jong plaatst schrijver en predikant Frans Willem Verbaas vervolgens een totaal andere kijk op het leven en de wereld: „Ik heb het geloof nooit gezocht, ik ben ermee besmet geraakt. Het is me met de paplepel ingegoten, en het smaakt me nog altijd uitstekend. Ik heb nooit de behoefte gehad me ervan te bevrijden, omdat ik juist het geloof als bevrijdend ervaar.” Niet voor niets werkt hij momenteel aan een roman over het leven van Karl Barth, die een soort tweeluik moet gaan vormen met zijn vorige boek, over Calvijn.
Intussen beleeft ook Verbaas het niet als eenvoudig om christen en schrijver te zijn te midden van een cultuur „waar de religieuze traditie wegsmelt als de kap van de Noordpool – en waar nog slechts een paar christelijke kunstijsbanen overblijven.” Romans moeten nu eenmaal niet alleen verwarring zaaien, maar ook herkenning bij de lezer oproepen. „Dat maakt het niet makkelijker voor christenen in de Nederlandse cultuur en literatuur.”
Bovendien: „Wanneer je jezelf als christen aanduidt, heb je grote kans dat de meerderheid van de lezers je niet serieus neemt en je werk niet wil lezen. Als je boeken dan óók nog bij een christelijke uitgeverij verschijnen, ben je dubbel gehandicapt.”
Het levert dus praktische problemen op om te spreken van christenschrijvers en christelijke literatuur, maar Verbaas heeft ook principiële bezwaren tegen dergelijke termen: „Ik vind dat je terughoudend moet zijn met het gebruik van het bijvoeglijk naamwoord ”christelijk”, dat kan wat mij betreft alleen bij personen, kerken en scholen. De Naam van Christus is te heilig om als uithangbord gebruikt te worden. Grijp je niet boven je macht, als je een uitgeverij, een vakbond, een omroep of een overleg christelijk noemt? Of iets verwijst naar Christus, of getuigt van Christus, is alleen achteraf vast te stellen door Hem Die komen zal om te oordelen over de levenden en de doden.”
Samen met het Nederlands Bijbelgenootschap en het christelijk-literair tijdschrift Liter organiseert het Christelijk Literair Overleg (CLO) jaarlijks een literatuurdag. Zaterdag spraken in het ochtendprogramma twee romanschrijvers. ’s Middags volgden de bezoekers workshops, waarin ze onder meer een gedicht maakten rond een Bijbeltekst –onder leiding van dichter Len Borgdorff– of in gesprek gingen met literatuurwetenschapper Hans Ester over de ‘klassiekers’ van de christelijke literatuur.
Arie Kok, tot voor kort hoofdredacteur van het EO-weekblad Visie, nu zelfstandig schrijver, journalist, adviseur en spreker, is sinds 2010 voorzitter van het CLO. Wat hem betreft draagt de literatuurdag bij uitstek bij aan het doel van het CLO: literatuur en geloof met elkaar verbinden. „Het lezen van literatuur voegt iets toe in je leven. Literatuur gebruikt de verbeelding en kan daarmee de lezer helpen te begrijpen wat het leven inhoudt en zicht te krijgen op de manier waarop God levens leidt. Maar in de seculiere literatuur ontbreekt vaak de geloofscomponent, terwijl bij christelijke romans de kwaliteit vaak tegenvalt.”
Het CLO probeert een brug te slaan tussen die twee werelden door ze met elkaar in gesprek te brengen. „Geloof is vaak een thema in literatuur. Ook in het werk van de niet-christelijke schrijver Oek de Jong is terug te zien dat hij affiniteit heeft met het christelijk geloof. Op deze dag reageert hij op wat de interviewers in zijn boek lezen en ontstaat er een dialoog tussen de schrijver en het lezend, christelijk publiek. Ik schat dat 80 tot 90 procent van de bezoekers van deze dag trouw kerkganger én literatuurlezer is.”