Twintig jaar verslaafd aan de Vijftigers
Titel:
”Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951”
Auteur: Piet Calis
Uitgeverij: Meulenhoff, Amsterdam, 2001
ISBN 90 2906 954 6
Pagina’s: 416
Prijs: € 22,50. Het tijdschriftenproject van Piet Calis is af. Het vierde deel van zijn reeks ”Schrijvers en tijdschriften” ligt in de boekhandel en draagt de titel: ”Het elektrisch bestaan”. De totale omvang van deze reeks studies is ongeveer 1800 bladzijden. Het schrijven van de boeken typeert Calis zelf als „ruim twintig jaar verslaving aan een generatie”.
Het begon allemaal met Calis’ dissertatie in 1989: ”Het ondergronds verwachten”. Hierin schetst hij het beeld van literaire tijdschriften in de Tweede Wereldoorlog. Zijn aandacht gaat uit naar tekenen van literaire vernieuwing - die er in die jaren eigenlijk nog nauwelijks waren. Calis beschrijft en documenteert in de twee hierop volgende delen literaire tijdschriften van na 1945 en stukje bij beetje worden de contouren van de Beweging van Vijftig zichtbaar.
In het laatste deel komt deze ontwikkeling tot een climax. In 1951 verscheen het zogenaamde doorbraaknummer van ”Podium”, waarin de poëzie van Vijftig zich zelfbewust manifesteerde. Vanaf dat moment was ”Podium” het blad van de Vijftigers. In de achterliggende jaren waren in tijdschriften als ”Blurb”, ”Braak”, ”Reflex” en ”Het Woord” al belangrijke stappen gezet op weg naar de doorbraak van 1951.
De studies van Calis zijn om een aantal redenen van grote waarde. Allereerst geeft Calis een totaalbeeld van de geboorte van de Beweging van Vijftig. Er zijn veel deelstudies beschikbaar, over afzonderlijke figuren of literaire werken, maar het alomvattende beeld werd nog niet eerder geconcipieerd. Verder is het beeld van de Beweging van Vijftig veel scherper geworden, nu Calis consequent vanuit de literaire tijdschriften zijn geschiedenis heeft geschreven. Het literaire leven heeft misschien wel zijn meest reguliere bestaansvorm in de tijdschriften, die door hun geregelde verschijning een belangrijke continuïteit geven aan meningsvorming en debat. Die laatste twee zaken zijn dan ook met regelmaat aan te treffen in Calis’ boeken.
Een derde kwaliteit van zijn boeken betreft de grote hoeveelheid gegevens rond auteurs, publicaties en dergelijke. Calis heeft zich op alle mogelijke manieren op de hoogte gesteld van de verhoudingen tussen schrijvers en uitgevers en van de rol van redacteuren. Daardoor is er een boeiend beeld ontstaan van een van de belangrijkste literaire ontwikkelingen in de twintigste eeuw. Ten slotte schrijft Calis prettig en citeert hij geregeld gedichten en stukken proza, zodat je als lezer met je neus op de literaire feiten wordt gedrukt.
Een mogelijk bezwaar tegen ”Het elektrisch bestaan” en ook tegen de andere boeken van Calis zou de geringe aandacht voor poëticale analyse kunnen zijn. Het ging in de wordingsgeschiedenis van de Beweging van Vijftig per slot van rekening allemaal om standpunten, om een visie op poëzie of proza, kortom: om poëtica. Wie bijvoorbeeld wil weten wat de denkbeelden waren van Andreus en hoe die zich verhouden tot de literaire obsessie van Vinkenoog, kan beter niet te rade gaan bij Calis. Op zichzelf is dit geen principieel bezwaar tegen Calis’ studies, omdat die overduidelijk een documentair karakter hebben. Dan moet je nu eenmaal op een gegeven moment halt houden en het verdere werk overlaten aan anderen. Calis onderscheidt zich in zijn werk van een eerdere beschrijver van de Vijftigers: R. L. K. Fokkema. Deze pleegde wel analyse van standpunten, maar zijn onderzoek had een veel smallere basis.
Calis’ blik is overigens beperkt tot de Beweging van Vijftig en datgene wat, achteraf gezien, als voorbode beschouwd kan worden. Wat in andere tijdschriften gaande was (”De Gids”, ”Ontmoeting”) laat hij buiten beschouwing. Dat is methodisch best te verdedigen. Jammer is wel dat Calis’ hele tijdschriftenproject daarmee een bevestiging is van de dominante positie van de Vijftigers in de geschiedschrijving van de twintigste-eeuwse poëzie. Die dominantie zorgt ervoor dat allerlei andere dichters, schrijvers en bewegingen in de schaduw staan. Ik denk bijvoorbeeld aan Guillaume van der Graft, die in zijn poëzie uit die jaren grote affiniteit had met het ’gevoelen’ van de Vijftigers (zonder overigens veel contact met hen te hebben). Belichting van de eigenheid van zo’n dichter had een correctie kunnen geven op het massieve en allesoverheersende beeld van de Vijftigers dat nu gangbaar is.