Jan van Eyck, kind van zijn tijd
Karel van Mander –de eerste Nederlandse schrijver over kunst– begon zijn ”Schilder-boeck” (1604) met een lofrede op ‘onze’ Vlaming Jan van Eyck. Alsof daar de schilderkunst pas echt begon. Maar Van Eyck kwam toch niet uit de lucht vallen? Daarover gaat de tentoonstelling ”Op weg naar Van Eyck” in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam.
Over Jan van Eyck schijnt nauwelijks normaal –en dus alleen maar in superlatieven– gesproken te kunnen worden. Een tentoonstelling over hem en zijn werk brengt de kunstwereld in rep en roer. De Nederlandse pers –in groten getale opgekomen naar Rotterdam– blijkt een klein plukje te zijn vergeleken met het leger buitenlands journaille.
Museum Boijmans Van Beuningen pakt het grondig aan. Zelfs de weg van het Centraal Station naar het museum is geplaveid met beelden van de tentoonstelling. Grote bedragen zijn er geïnvesteerd, bijna evenveel is gesponsord. Nog slechts 131.225 bezoekers te gaan en dan draait de kassa zwarte cijfers. Misschien komt er wel genoeg binnen voor de aankoop van een van de recente ontdekkingen, hoopt directeur Sjarel Ex. Behalve de gebruikelijke lezingen en workshops en cursussen zijn er een concert (op zondag) met muziek uit de tijd van Van Eyck en een kerkdienst (op zaterdag 3 november) geïnspireerd op de werken van Van Eyck.
Kantelpunt
Kunsthistorici Friso Lammertse en Stephan Kemperdick –die de expositie uitdachten– zijn het op één punt eens met Carel van Mander (1548-1606); met Jan van Eyck beleefde de kunst een kantelpunt. Maar Van Eyck moet zijn kennis toch ook ergens hebben opgedaan; zijn werk moet toch het resultaat zijn geweest van een voortgaande ontwikkeling? Er moet toch een ”weg naar Van Eyck” zijn geweest? De beide kunsthistorici gingen met die vragen in het achterhoofd op zoek naar de kunstvoorwerpen die Van Eyck moeten hebben gevormd. „Waarmee niet gezegd is dat de schilder al die voorwerpen zelf gezien heeft, maar ze vertegenwoordigen de stand van de kunst van die tijd.”
Hoewel veel van de veertiende- en vijftiende-eeuwse kunst verloren ging, bleef er voldoende bewaard om aan te tonen dat de Vlaamse kunst een bloeitijd kende. De hertogen van Bourgondië –waar Vlaanderen deel van uitmaakte– deden zichzelf nogal eens wat kunst cadeau en de kerken bestelden altaren, reliekstukken en beelden. De opkomende middenstand ten slotte bewees zijn rijkdom door her en der opdrachten te verlenen aan kunstenaars, liefst de beste en meest vermaarde.
De meeste kunstenaars werkten in een stijl die later de internationale gotiek genoemd zou worden. Schilders, tapijtwevers, borduurwerkers, boekverluchters, edelsmeden en beeldhouwers en -snijders reisden door Europa en beïnvloedden elkaar in stijl en techniek. Hun motieven –hoofdzakelijk Bijbelse voorstellingen en portretten– waren algemeen. Wel werden de afbeeldingen (in de schilderkunst) steeds meer geplaatst in een omliggend landschap, dat op zijn beurt steeds meer aandacht vroeg, zowel van de schilder als de kijker. De weergave wordt steeds gedetailleerder; bloemetjes, plantjes, kledingroesjes, juwelen, het moet levensecht zijn.
Juist daar komt de meester in Jan van Eyck boven. Hij maakt de stap naar het steeds naturalistischer schilderen; het kleinste plantje of het verste vergezicht geeft hij weer met een ongekend gevoel voor licht en reflectie. Was voorheen het water nog een egale blauwe vlakte, Van Eyck schildert de beweging, de golfslag ervan. Goud werd eerder ‘geschilderd’ door bladgoud te gebruiken; Van Eyck gaat de reflectie ervan schilderen door met verf de goudkleur allerlei nuances te geven. De stijl van Van Eyck wordt na zijn dood de algemene trend; maar tegelijk ook de hoogst haalbare standaard.
Cirkelvormig
Negentig kunstwerken scharrelden Lammertse en Kemperdick bij elkaar. Alle uit de periode 1370-1430: beeldhouwwerk, tekeningen, verluchte handschriften, beelden, ivoren en edelsmeedwerk. Van de 25 bekende pre-eyckiaanse paneelkunstwerken uit de Nederlanden die bewaard bleven, zijn de meeste wel aanwezig. Van Eyck zelf is vertegenwoordigd met ”De drie Maria’s bij het graf”, eigendom van Boijmans, en nog twee panelen, twee tekeningen (waarover nog wordt gediscussieerd of ze van de meester zelf zijn) en een schildering uit het Turijn-Milaanmanuscript.
De tentoonstelling is opgebouwd uit cirkels. Via de ”pre-Eyckiaanse” kunstenaars die werkten in centra als Dijon, Keulen, Parijs en Maastricht wandel je als het ware steeds dichter naar Van Eyck zelf toe. De expositie toont het niveau van de schilders van de (Noordelijke) Nederlanden in de veertiende en de vijftiende eeuw. Maar het leven van Jan van Eyck blijft evenzeer in nevelen gehuld als voorheen. Evenals dat van zijn vrouw Margaretha en zijn oudere broer Hubert. Van Eyck blijft –hoewel voor het Rotterdamse voetlicht gehaald– een mythe waarover veel gespeculeerd en waarvan weinig bewezen wordt.
”De weg naar Jan van Eyck” is tot en met 10 februari 2013 te zien in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. www.boijmansvanbeuningen.nl
Restauratie
De restauratie van ”De drie Maria’s aan het graf” –een van de topstukken van de tentoonstelling in het Boijmans Van Beuningen– duurde inclusief het vooronderzoek enkele jaren. Natuurwetenschappelijke studie bevestigde dat het werk absoluut afkomstig is uit het atelier van de gebroeders Jan en Hubert van Eyck. De jaarringen in het houten paneel verraadden dat het schilderij na 1419 moet zijn gemaakt. Verder is duidelijk geworden dat rechts op het schilderij ooit de Christusfiguur heeft gestaan, maar verdwenen is toen er ruim 10 centimeter van het kunstwerk is afgezaagd. Het bewijs zit in de gouden stralen rechts op het paneel, die oorspronkelijk blijken te zijn.
Kunstverzamelaar Van Beuningen verwierf het paneel in 1940 uit het familiebezit van Francis Cook, waar het in 1872 voor 350 pond terecht was gekomen. Twee dagen voor het begin van de Tweede Wereldoorlog in Nederland kwam het werk aan in Amsterdam. Het werd dezelfde dag vervoerd naar het huis van Van Beuningen aan de Parklaan in het centrum van Rotterdam. Op 10 mei ziet Van Beuningen de Duitse parachutisten landen, en hij besluit onmiddellijk zijn collectie over te brengen naar een kluis in zijn kantoor. De collectie –inclusief de Van Eyck– overleeft de oorlog uiteindelijk, deels verborgen onder de grond bij Vierhouten.
Ontdekking
Op een boedelveiling in het noorden van het land ging veertig jaar geleden een tekening voor 10 gulden van de hand. De koper vond de lijst zo mooi. Niet de mooie lijst, maar de tekening zelf blijkt nu van grote waarde. Het is een werk uit de 15e eeuw en geen negentiende-eeuws kopie, zoals eerder gedacht. Een groep kenners heeft in september vastgesteld dat de tekening afkomstig is uit het atelier van Jan van Eyck.
Voor een hoge horizon, waarop zich in de verte Jeruzalem aftekent, is de kruisiging van Christus te zien te midden van een enorme mensenmassa. De tekening is opvallend door de consequent verfijnde en gedetailleerde uitvoering. Op grond van de schilderachtige manier van tekenen, het gebruik van vormen en de toepassing van een zeldzame techniek met goud- en zilverstift, die ook is gebruikt in een ander werk van Van Eyck, is de tekening met zekerheid te herleiden naar de werkplaats van Jan van Eyck. Aldus de kenners.