Burger van twee werelden
Twee christenen lopen samen op. De een zegt tegen de ander: „We gaan een heerlijke toekomst tegemoet”, daarmee doelend op zijn verwachting van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De ander reageert: „Ik ben die heerlijke toekomst al binnengegaan.”
Wie van de twee christenen heeft gelijk? Het dilemma is dat er vanuit de Bijbel voor beide gezichtspunten wel iets is te zeggen. Er zijn in de Bijbel tal van gegevens die erop wijzen dat Gods koninkrijk in de Koning, Jezus Christus, gekomen is. Dit maakt het voor ons mogelijk om in definitieve termen over het heil te spreken, bijvoorbeeld als het gaat om de rechtvaardiging. Gods kinderen ontvangen geen gedeeltelijke vrijspraak, een voorwaardelijke vrijspraak of een toekomstige vrijspraak, maar ze delen in de volkomen gerechtigheid van Christus. Tegelijkertijd is de Schrift er ook duidelijk over dat de herschepping van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde nog niet is aangebroken. Gelovigen zien dus uit naar de volle openbaring van het heil dat nog te verwachten is.
Hoe moeten deze dingen zien, wat is de verhouding tussen het ”reeds” en het ”nog niet”? En wat zijn de consequenties van de verschillende visies? Het maakt voor ons begrip van de Bijbelse hoofdlijnen en voor ons staan in dit leven een groot verschil welke overtuiging leidend is en als het ware het kader van ons denken en leven vormt. Het is een groot onderscheid of we het koninkrijk van God verwachten binnen de kaders van het hier en het nu, of dat we het verwachten na de wederkomst van Christus, of dat we vandaag leven uit Gods koninkrijk dat in de Koning, Jezus Christus, reeds aanwezig is.
Er nog is nog een punt dat in dit verband de aandacht vraagt. Als we Gods rijk verwachten in de kaders van het hier en nu, zullen we met gespitste verwachting uitzien naar tekenen van dat koninkrijk om ons heen. Dan verbleekt de vreemdelingschap en vervaagt het verschil tussen kerk en wereld. Als we het koninkrijk van God zie als iets van na de wederkomst van Christus, kan de betrokkenheid op het hier en nu helemaal verbleken. Dat is ook het geval als we het koninkrijk van God alleen maar geestelijk duiden.
D-day
De bekende nieuwtestamenticus Oscar Cullmann (1902-1999) gebruikte een beeld uit de Tweede Wereldoorlog voor de relatie tussen Gods koninkrijk en deze geschiedenis. Op D-day, de dag van de invasie in Normandië, werd aan Hitler een beslissende slag toegebracht waardoor zijn macht in principe was gebroken. Maar pas op V-day, de dag van de capitulatie, was de vijand helemaal verslagen. Zo is door Christus’ dood en opstanding aan de machten de beslissende slag toegebracht. Het duurt echter tot de wederkomst van Christus voordat deze machten volledig uitgewerkt zullen zijn en de vrede aanbreekt.
De kracht van dit model is dat er recht wordt gedaan aan het beslissende van Christus’ heilswerk, terwijl de tijd nu en de wederkomst van Christus niet verbleken. Tegelijk ligt hier echter een zwakte van dit beeld. Het beeld wekt namelijk de indruk dat de overwinning nog van de doorgaande strijd afhankelijk is. In het oorlogsmodel kun je pas achteraf zeggen dat D-day beslissend was. Zolang V-day niet is aangebroken, is alles nog onbeslist. Zo is het echter in het koninkrijk van Christus niet. De strijd is beslissend gestreden. De strijd op deze aarde voegt niets toe aan de overwinning die Christus al heeft behaald.
Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij theologen als A. A. Van Ruler (1908-1970) en de anglicaanse theoloog Tom Wright. Beiden benadrukken terecht het kosmische aspect van het heil. Dit betekent dat zij de vernieuwing van de aarde onderstrepen. De keerzijde is evenwel dat deze nadruk op het kosmische aspect ten koste gaat van de persoonlijke vergeving als vrucht van de geloofsgemeenschap met Christus in het heden. In deze benadering zijn de eerste sporen van de (kosmische) verlossing zichtbaar, maar de eigenlijke verlossing staat nog uit voor de toekomst. Het feit dat we door het geloof delen in de volkomen verlossing van Christus raakt op de achtergrond. Door deze benadering is het ook niet duidelijk wat het nieuwe van Gods toekomst eigenlijk is. Omdat het oordeel van God verbleekt, ontstaat het beeld van een geleidelijke overgang naar de toestand van Gods koninkrijk. Kenmerkend is dat men over de herschepping kan spreken in termen van het hier en het nu.
Komt het heil wel?
Een totaal andere invalshoek biedt A. van de Beek. Deze theoloog wil de kosmische kant van het heil ook volledig laten staan. In dit verband kan hij zeggen: „Het is alles of niets: of het heil is lichamelijk óf het is geen heil voor mensen. Dan zijn we met onze zonden aan onszelf overgelaten. Want de zonden zijn zo concreet, zo lichamelijk als het maar kan.” De vergeving van de zonden ziet Van de Beek echter als iets toekomstigs: „Het gaat om de nieuwe schepping die komt, waarin de doden zullen verrijzen in een lichamelijke opstanding en waarin vergeving der zonden zal plaatsvinden.” Tegelijk benadrukt Van de Beek dat het kruis Gods definitieve ingrijpen is.
Het is de vraag wat Van de Beek doet met Paulus’ uitspraak dat de opstanding meer is dan het kruis (Romeinen 8:34). Een extra moeilijkheid in dit concept is de vraag hoe het ooit tot het heil moet komen als de opstanding slechts een bevestiging is van het kruis. Dit brengt immers met zich mee dat er in deze bedeling niets anders te verwachten is dan de theologie van het kruis, het oordeel over en de ondergang van deze wereld. In ieder geval is het ook bij Van de Beek niet mogelijk om vanuit het definitieve heil te leven, maar wacht alles erop dat het geboorteproces van deze geschiedenis ten einde is gekomen.
Het heil is er
Het gemeenschappelijke bij deze drie theologen is dat het eigenlijke heil naar de toekomst wordt geplaatst. Het is de vraag of we hiermee niet een wezenlijk aspect van het Nieuwe Testament missen. Dat spreekt namelijk in krachtige termen over het definitieve en volle heil. Bij de apostel Paulus merken we dat hij denkt vanuit Christus. Christenen zijn ingeënt in Christus en ze zijn daarom niet los te denken van Christus. Zo komen we bij hem de uitspraken tegen dat gelovigen met Christus zijn gestorven, zijn opgewekt en zelfs met Hem in de hemel zijn gezet (Ef. 2:6). Ze zijn een nieuwe schepping, het oude is voorbijgegaan (2 Kor. 5:17). Daarom kan Paulus ook zeggen dat gelovigen in Christus meer dan overwinnaars zijn (Rom. 8:37). Bij Johannes (5:24) komen we dit ook tegen. De gelovigen hebben de dood achter zich, omdat zij door het geloof in de Zoon het eeuwige leven hebben (dus niet: zullen krijgen).
Belangrijk is hier het onderscheid tussen geloof en hoop. Als we dit onderscheid niet maken, missen we de Bijbelse fijngevoeligheid om recht te doen aan het definitieve heil in Christus enerzijds en de toekomstige volle openbaring van Gods heil anderzijds. In het geloof heeft de christen deel aan het volle heil. Levend uit het volle heil in Christus bloeit de hoop op. De realisering van de christelijke hoop voegt niets toe aan het heil. Het heil is in Christus, omdat Hij de overwinning heeft behaald. In Hem is de nieuwe schepping er al. Op de grote dag van Christus wordt het volle heil toegeëigend aan al degenen die in Hem zijn. Daarom kan het niet anders of de gezonde gelovige ziet uit naar ”openbaring” van het volle heil (Rom. 8:18-27; 1 Kor. 15:35-58; 1 Pet. 1:3; 1 Joh. 3:2).
Hemelburger
Het voorgaande betekent dat een christen wegens het geloof burger is van het hemelse koninkrijk dat in Christus al is gekomen. Vanuit de zekerheid van het hemelse koninkrijk bloeit de hoop op de vernieuwing van deze aarde op. Op deze manier is de christen burger van twee werelden. W. Aalders heeft het onderscheid tussen deze aarde en Gods nieuwe schepping benadrukt: „Elementair voor het geloof is namelijk, dat wij niet in één werkelijkheid leven, te weten de werkelijkheid van deze aardse, menselijke wereld; maar in twee werkelijkheden; de oude en de nieuwe schepping, die van elkaar gescheiden zijn als vlees en Geest, en die toch ook elkaar raken in het kruis en de opstanding van Jezus Christus.”
Aalders heeft ook aangegeven wat de consequentie is van het denken vanuit één aardse werkelijkheid: „Als er maar één werkelijkheid is, en die werkelijkheid verstikt ons, buit ons uit, vermoordt ons; als over God en het geloof niet anders gesproken kan en mag worden dan binnen het raam van die werkelijkheid, – wel, dan zal het er ook om gaan, dat die werkelijkheid omgebouwd wordt. Dan hangen ziel en zaligheid ervan af, dat de wereld anders, beter wordt.” We zouden kunnen zeggen dat het ontbreken van de notie van het geloof ons opsluit in de binnenwereldse werkelijkheid, de werkelijkheid van het hier en het nu. Dat gebeurt in de moderne benaderingen die aan het begin van dit artikel zijn geschetst, maar is dit niet eveneens een belangrijke kwaal van de gereformeerde gezindte?
Er is in de gereformeerde gezindte in toenemende mate een gevoeligheid voor het probleem van het materialisme, hoewel dit wel eens te simplistisch wordt geduid door het bezit van een dure auto of zo. Materialisme is overal waar we leven bij de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid en waar het eeuwige leven eigenlijk niet meer is dan een aanhangsel bij het aardse leven. Dit binnenwereldse leven kan in tal van vormen functioneren. Het zit zelfs in de zekerheid die we ontlenen aan onze bekeringsgeschiedenis.
Het draait om de ziel
Daarom is het een vraag of in de huidige cultuur wel gezegd kan worden dat het niet alleen om de ziel gaat, maar ook om het lichaam. Het is waar dat we vanuit het besef van Gods betere wereld des te scherper oog hebben voor de misstanden in onze wereld. Maar deze waarheid kan gemakkelijk als een leugen functioneren. Wij weten heel goed dat het niet goed is om als een pilaarheilige in de woestijn te leven. In de situatie van de Vroege Kerk of de middeleeuwen was het hoogst urgent om te onderstrepen dat het lichaam schepping van God is. In onze tijd is het echter hoogst urgent om te onderstrepen dat er ook nog een nieuwe schepping in Christus bestaat die alleen voor het geloof toegankelijk is.
Vreemdelingschap
Het is nodig dat het perspectief van het hemelse koninkrijk weer gaat functioneren in de christelijke gemeente. Ik denk ten eerste aan de jongeren. In gesprekken met catechisanten is mij meermalen opgevallen dat bekering voor hen een abstract gebeuren in de ziel was en de hemel een bleek geval. In het spreken over de herschepping van de hemel en de aarde gingen ze begrijpen dat Gods verlossing een echte werkelijkheid is. Het geloof waardoor we deel hebben aan Christus’ herschepping wortelt in onze ziel. Het is vanuit onze ziel dat er contact is met de lichamelijk opgestane Heiland Wiens rijk de hele kosmos omvat. Geloof en bekering krijgen op deze manier gestalte en relevantie.
Ten tweede is dit perspectief van belang voor de notie van de vreemdelingschap. De verloochening van deze wereld –waartoe onze doop ons verplicht– wordt nogal eens moralistisch ingevuld. Geen luxe kleding, niet naar de bioscoop enzovoort. In het licht van Gods herschepping is de verloochening van deze wereld geen zaak van de wet, maar een zaak van het Evangelie. Een christen verloochent de wereld niet vanuit een negatieve gezindheid, maar hij verloochent deze bedeling omdat hij burger is van een betere wereld.
In de derde plaats is het perspectief van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde meer dan ooit nodig als medicijn tegen onze binnenwereldse gerichtheid. Onze cultuur is ingesteld op het hier en het nu. In onze cultuur is God de grote afwezige. We lijden aan ”infobesitas” en zijn gewend aan instantbevrediging van onze behoeften en verlangens. Sociale media dienen zich elke tien minuten aan met een mededeling die we niet mogen missen. Vaak zijn deze media ook een middel dat ons de nodige bevestiging geeft dat we bestaan. Geen wonder dat we opgeslokt worden door het hier en het nu. Een multitaskende samenleving heeft het verleerd om zich te concentreren op het doordenken van levensbeschouwelijke concepten en leeft bij de waan van de dag. Dit roept een bestaanswijze op waarin we angstig zijn om niet uit het leven te halen wat erin zit. Er is slechts één medicijn krachtig genoeg, namelijk de boodschap dat Christus in Zijn koninkrijk is opgestaan, aan de overzijde van het hier en het nu.
De volgende opmerking houdt nauw verband met de voorgaande. Hoe zullen we de teleurstellingen van dit aardse leven dragen zonder het perspectief van de komende wereld? Het besef van Gods toekomst overtuigt ons ervan dat we niet in dit leven hoeven te slagen. Veel belangrijker is wat wij in de kleine periode van ons leven aan eeuwige schatten vergaderen. Elk kruis dat we in het licht van Gods toekomst mogen dragen, draagt ons die toekomst binnen. Overigens hebben ook de kleine dingen eeuwigheidsgewicht, zelfs een beker koud water. Vanuit het besef dat Christus’ rijk eenmaal de hele schepping zal omvatten, wordt het aardse leven pas echt kostbaar.
Gereformeerd blijven
Hier ligt een geweldige taak voor de prediking. Het genadekarakter van het heil is niet los verkrijgbaar van het besef van het onzichtbare koninkrijk van Christus. De grondtoon voor de leer van het heil is het gegeven dat het heil buiten ons in Christus is. Dit onderstreept dat wij niet beschikken over het heil en het onderstreept tevens dat de schepping eens in de volle vrede van Christus zal delen.
Als het ergens nodig is dat deze transcendente (ons te boven gaande) werkelijkheid aan de orde komt, is het in de kerk. Gemeenteleden horen nergens over de dingen die groter zijn dan deze zichtbare aardse orde. In de tijd van de Reformatie was er een algemeen besef dat er meer was dan de zichtbare wereld en een algemeen besef van de eeuwigheid. Dit kunnen we thans niet meer veronderstellen. Daarom is het in onze tijd en cultuur nodig om veel explicieter te zijn over ons wereldbeeld, de relatie tussen de eerste schepping en de herschepping en het geloof dat in dit eeuwigheidsleven deelt. Als het zonder het werkelijkheidsverstaan van de Reformatie niet mogelijk is de leer van de Reformatie te bewaren, dienen we dit verstaan van de werkelijkheid uitdrukkelijk te benoemen.
Het is een heerlijke zaak om te benoemen dat de christen reeds in Gods toekomstige koninkrijk is binnengegaan en dat hij daarom uitziet naar de toekomst ervan. Het is mijn ervaring dat jongeren en ouderen ophoren bij deze boodschap. Blijkbaar voelen we ten diepste met elkaar aan dat het hierom gaat in het Woord, omdat dit niet van menselijke orde is.
Wim van Vlastuin
Dr. W. van Vlastuin (1963) studeerde theologie in Utrecht. Hij werd in 1990 predikant van de hervormde gemeente van Wouterswoude. Daarna volgden Opheusden en Katwijk. Momenteel is hij als universitair docent aan het hersteld hervormd seminarie aan de VU in Amsterdam verantwoordelijk voor de vakken dogmatiek en apologetiek. Hij is ook rector van dit seminarie. Vorig jaar publiceerde hij ”Word vernieuwd. Een theologie van persoonlijke vernieuwing”. Daarin komt onder andere de verhouding tussen persoonlijke en kosmische vernieuwing aan de orde. Deze vragen blijven hem boeien.