Opvoeden versus behandelen
Er is een heftige maatschappelijke discussie gaande over de ”jeugd van tegenwoordig”. Problemen van kinderen worden steeds minder gezien als horend bij een (soms moeizaam) proces van opgroeien en opvoeden en steeds meer als een signaal dat professionals moeten optreden en zo nodig ingrijpen. Over de toenemende roep om behandeling van kinderen schreef de hoogleraar pedagogiek Jo Hermanns in Pedagogiek in Praktijk (juni 2012).
Ongeveer een op de zeven kinderen heeft op dit moment een indicatie voor speciale zorg, speciaal onderwijs of hulp in een justitieel kader. De verwachting is dat pedagogische professionals kinderen ‘repareren’ zodat het opgroeien daarna ongestoord kan verlopen. Er lijkt dus van alles fout te gaan in het opvoeden van Nederland. Uit een enquête blijkt maar liefst 78 procent van de ouders zich te ergeren aan andermans kinderen. Nu is kritiek op de jeugd en zijn opvoeders van alle tijden. Toch zijn er aanwijzingen dat er op dit moment meer aan de hand is dan het gebruikelijke gemopper op de jeugd en zijn opvoeders.
Nederland heeft een uitgebreid systeem van bijzondere voorzieningen voor jeugdigen van wie het opgroeien met behoorlijke problemen gepaard gaat. Voor al deze vormen van bijzondere hulp geldt dat er een sterke groei te zien is. Steeds meer jongeren komen terecht in speciale voorzieningen voor hulp en onderwijs voor psychische en gedragsproblemen, opvoedproblemen of lichte ontwikkelingsachterstanden. Als we het gebruik van de instellingen die feitelijk zorg verlenen optellen, komen we uit op een op de zeven kinderen.
Dit beeld van een zorgelijke jeugd met onzekere en falende opvoeders wordt echter volledig onderuitgehaald door cijfers uit internationale onderzoeken over de jeugd van Nederland. Daar komen zeer gunstige scores uit in vergelijking met andere landen en behaalt de Nederlandse jeugd de hoogste score op subjectief welbevinden.
Hermanns veronderstelt dat de paradox van enerzijds een gelukkige jeugd en anderzijds een toenemend beroep op specialistische zorg te maken kan hebben met de wijze waarop in de huidige samenleving opvoedingsproblemen gedefinieerd worden. Gedrag dat nog niet zo lang geleden werd geïnterpreteerd als gedrag dat hoorde bij het jong zijn, wordt nu gezien als maatschappelijke overlast. Tal van opvoedingsproblemen lijken vertaald te worden in afwijkingen en ontwikkelingsstoornissen. Deze leiden tot een indicatie en daarna tot behandeling. Een herstel van het gewone leven (aldus prof. W. ter Horst) door in het gewone leven met gewone opvoeders systematisch toe te werken naar de gewenste situatie, zou heel heilzaam kunnen zijn. Zo nodig met kortdurende deskundige hulp, zonder dat die professionals de regie overnemen. Meer opvoeding dan behandeling is nodig.
Een bijzondere vorm van gewone opvoeding vinden we in de pleegzorg. Arent Velthuizen geeft in Contextueel werken (juni 2012) enkele richtlijnen voor pleegouders die de zorg voor andermans kinderen op zich hebben genomen. Hij stelt het begrip loyaliteit centraal en benadrukt dat de existentiële band tussen ouders en kinderen onverbrekelijk is en dat ontkenning daarvan schadelijk is voor het kind.
Pleegouders moeten er dus van uitgaan dat het pleegkind diep vanbinnen een grote bezorgdheid heeft over de biologische ouders en het kind steunen in vormen van contact met biologische ouders. Pleegouders kunnen nooit de plek innemen van biologische ouders.
Kinderen hebben zorg nodig, maar willen ook geven. Ze geven door gehoorzaam te zijn, door aandacht af te leiden in moeilijke situaties of te troosten. Dat maakt deel uit van de balans van geven en ontvangen in een relatie. Wanneer kinderen niet meer thuis wonen, hebben ze minder gelegenheid om te geven. Terwijl ze zich daartoe wel schuldig voelen, omdat hun biologische ouders het veelal moeilijk hebben. Pleegouders kunnen hierbij een verbindende schakel zijn.
Er zijn gezinsvoogdijinstellingen die pleegzorg voor kinderen en/of ouders met een verstandelijke beperking als een hoofdtaak zien. In Mobiel, Tijdschrift voor pleegzorg (september 2012) schreef Femmie Juffer hierover. Kinderen met een lichte verstandelijke beperking hebben behalve een lagere intelligentie ook vaak opvoedingsproblemen. Pleegouders zullen realistische verwachtingen moeten hebben van hun pleegkind en voor ogen moeten houden dat deze kinderen zich anders ontwikkelen dan andere kinderen. Dat vergt inlevingsvermogen en een lange adem.
Men dient te beseffen dat ook hier het belang van het contact en de omgang met de biologische familie heel relevant is. Je neemt niet alleen het kind van een ander in huis, je krijgt er een heel familienetwerk bij. Vooral als de ouders zelf ook een verstandelijke beperking hebben, vergt dat veel uitleg en begrip. Veel voldoening geeft het als pleegouders zien dat hun pleegkind met heel kleine stapjes en in zijn eigen tempo bezig is om te groeien.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren? focus@refdag.nl