De smaak van christelijk onderwijs
Drie weken geleden werd er in Apeldoorn een tweedaagse conferentie gehouden over de waarde en de positie van christelijk onderwijs in Europa. Het thema van de (Engelstalige) conferentie was: ”How can Christian schools with a Christian worldview have more impact on our society?” – hoe kunnen christelijke scholen meer invloed uitoefenen op onze samenleving?
De conferentie werd bezocht door zo’n 120 deelnemers, van wie ongeveer de helft afkomstig was uit Nederland en de andere helft uit het buitenland.
De eerste dag werd afgesloten met gebed door een van de gasten uit Engeland. Op gevoelige wijze legde hij de noden van het christelijk onderwijs aan de Heere voor. Zo kwamen niet alleen de zorgen rond het wetgevingstraject met betrekking tot het onderwijs in Zweden aan de orde, maar ook de benarde gebouwensituatie van een school in Oost-Europa en de gezondheid van de vrouw van een Engelse collega. Heel persoonlijk en heel specifiek werd er namens allen gebeden voor datgene wat sommigen bezwaarde. Over een gebed spreek je niet. Toch wil ik kwijt dat het indruk op mij maakte. En me het gevoel gaf: goed om hier te zijn.
De voorbede kwam niet spontaan op, maar was georganiseerd. Gedurende de hele dag konden er gebedspunten geschreven worden op een speciale lijst. Verschillende deelnemers hadden van die mogelijkheid gebruikgemaakt. Heel opvallend: daar was geen enkele Nederlander bij. Daar is wel een verklaring voor te geven: dat past niet in onze cultuur, dat zijn wij niet gewend.
Of ligt het misschien toch anders? Zou het bijvoorbeeld ook kunnen dat de situatie in Nederland in vergelijking met die in andere landen zo goed is dat er geen gebedspunten voorhanden zijn? Wij hebben alles al! De buitenlandse deelnemers keken met verwonderde blik naar het mooie gebouw en de luxe inrichting van een christelijke school in Nederland. Zo royaal bekostigd met overheidsgeld, dat kom je in andere landen niet vaak tegen.
Ik wil nog een derde mogelijke verklaring noemen. We hebben weliswaar mooie gebouwen met een prima inrichting, goede leermiddelen, goed opgeleide christelijke docenten. Maar daarmee is het christelijk onderwijs niet volmaakt. Er zijn best zaken te noemen die op de scholen zorgen baren, actiepunten die uitgevoerd zouden moeten worden. Kan het misschien zo zijn dat er wel zorg is, maar dat we het in Nederland niet gewend zijn om die uit handen, in Gods handen te geven? De organisatie is immers op orde, problemen lossen we zelf wel op. We organiseren een strategische bespreking, maken een jaarplan, zetten de afdeling kwaliteitszorg aan het werk om te bewaken dat de plannen goed uitgevoerd worden. Wij zijn niet voor één gat te vangen. Het moet al gek gaan willen we geen uitweg zien.
Natuurlijk geldt de eerstgenoemde verklaring: het past niet in onze cultuur. De andere zijn gelukkig slechts theoretische mogelijkheden. Toch?
Een ander opvallend verschil dat tijdens de conferentie naar voren kwam, betreft het doel van het christelijk onderwijs. Buitenlandse deelnemers benadrukten de noodzaak om van betekenis te zijn voor de samenleving. In een workshop over het Zweedse onderwijssysteem, werd het treffend verwoord: sinds een bepaalde gebeurtenis bidden wij niet alleen voor onze eigen scholen, maar voor alle scholen in Zweden. Want God kan maken dat er op alle scholen een christelijke Geest gaat waaien en dat Zijn Woord in het hele land zeggenschap krijgt.
Samenleving
Nederlandse schoolleiders zijn vaak bezorgd over het voortbestaan: welke ruimte is er straks nog, bij een kabinet van VVD en PvdA? En over de identiteit: hoe voorkom je dat die verwatert? Over de zeer relevante vraag ook hoe jongeren vastgehouden kunnen worden binnen de gereformeerde traditie. De vraag hoe leerlingen vanuit de christelijke identiteit van betekenis kunnen zijn voor de samenleving komt veel minder aan de orde. Natuurlijk houden we ons bezig met burgerschapsvorming. Maar misschien wel meer omdat de overheid dat vraagt, dan vanwege een christelijk roepingsbesef.
Het heeft me geraakt dat buitenlandse collega’s, die onder moeilijke omstandigheden hun werk doen, zich aanmerkelijk minder lijken te bekommeren om die omstandigheden dan om de impact die hun christelijk onderwijs heeft op de seculiere samenleving. Natuurlijk kun je dat relativeren. En kun je vragen stellen bij de diepgang van het geloof, de rechtzinnigheid van de leer, het automatisme van wedergeboorte in andere culturen. Ik geef daar graag ruimte voor. Maar dat is slechts één kant van de medaille. De andere kant is het gebod van de Heere Jezus Zelf: „Gij zijt het zout der aarde.” Ik weet het, dat zegt Hij tot Zijn discipelen, mensen die door Hem Zelf geroepen zijn, die een nieuw leven ontvangen hebben. Dat is waar. Maar hoe kan iemand het volhouden geen discipel van Hem te zijn en toch verantwoordelijkheid willen dragen voor het christelijk onderwijs?
Gij zijt het zout der aarde. Indien het zout smakeloos wordt, waarmee zal het gezouten worden? Het zou voortdurend de kernvraag moeten zijn: Functioneert het christelijk onderwijs als zout voor de samenleving? Of is het smakeloos?
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl