Christus’ gezag
Johannes 6:27
„Want Deze heeft God de Vader verzegeld.”
Die verzegeling geeft te kennen dat Christus alleen alle gezag heeft in de Kerk. Hij mag alleen gebieden en instellen wat Hem behaagt. Dit is Zijn bijzondere voorrecht. De opdracht die God aan Hem verzegelde, is enkelvoudig. Hij heeft Hem verzegeld, en niemand naast Hem. Er waren inderdaad sommigen die beweerden een roeping en opdracht van God te hebben, maar allen die vóór Hem gekomen waren, waren dieven en moordenaars. Zij kwamen zonder zending en gaven zich voor de Messias uit. Ze waren niet ingegaan door de deur „gelijk Ik” (Johannes 10:1, 8). Ze hebben verkeerde deuren naar de hemel uitgedacht, waardoor ze de mensen rechtstreeks in de afgrond der eeuwige ellende gestort hebben. Hijzelf voorzegt dat er ook na Hem sommigen zouden opstaan die de wereld met hun voorgewende opdracht en een nagemaakt zegel zouden bedriegen. „Er zullen valse christenen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden” (Mattheüs 24:24). God machtigde echter nooit iemand naast Hem en ook is er onder de hemel geen andere Naam (Handelingen 4:12). Zo ziet u dat in Zijn verzegeling besloten lagen de geldigheid van Zijn daden, Zijn verplichting om getrouw te zijn, Zijn volkomen bekwaamheid en Zijn uitsluitend gezag in de Kerk.
John Flavel, predikant te Dartmouth
(”Preken”, 1671)