Studenten Solidamentum bijeen rond thema hoop
GOUDA – De overtuiging van de Franse filosoof Camus was dat de mens moet leren om zonder hoop te leven. Dat zei G. Slootweg zaterdagmiddag tijdens de najaarsvergadering van studentenvereniging Solidamentum in Gouda.
”Hoop” is het jaarthema van de reformatorische studentenvereniging. In dat kader hield de docent geschiedenis aan de christelijke scholengemeenschap Prins Maurits in Middelharnis de eerste lezing met als thema ”Hoop als levenskracht”. Slootweg legde aan de ongeveer vijftig studenten uit hoe er in de loop van de geschiedenis over hoop is gedacht.
In de Griekse oudheid werden er vier deugden onderscheiden, stelde Slootweg: rechtvaardigheid, matigheid, moed en sterkte. „De kerkvader Ambrosius geeft de vier heidense deugden een naam: kardinale deugden. Hij wilde de heidense deugden verbinden met de drie christelijke: geloof, hoop en liefde. Maar gelukkig bleef hij die wel als genadegaven zien.”
In de middeleeuwen veranderde dat, aldus Slootweg. „De geleerde Thomas van Aquino schreef een deugdenethiek. Geloof, hoop en liefde zijn daarin geen genadegaven, maar deugden. Wel is er een bepaalde rangorde in de christelijke en vier niet-christelijke deugden.”
Tijdens de verlichting wordt alles anders, zo stelde de geschiedenisdocent. „Er komt een verlangen naar een heilstaat op aarde. Nietzsche zei daar later over dat hopen op God dan niet meer nodig is. In onze tijd blijkt dat die heilstaat er niet is.”
Slootweg was onder de indruk van Nietzsche, zo zei hij zaterdag. „Hij begreep dat een leven zonder God verschrikkelijk is. Daardoor werd hij op het eind van zijn leven krankzinnig. Tegen zijn zus, die hem verzorgde, zei hij: „God is dood, hè? Maar ik hoop zo dat Hij terugkomt.””
Voor de Franse schrijver Camus was Nietzsche een held, zei Slootweg. „Camus’ overtuiging was dat de mens moet leven zonder hoop.”
Voormalig commentator van het Reformatorisch Dagblad G. Roos sprak zaterdag over hoop vanuit een theologische invalshoek. In zijn lezing over ”Botsende hoop” ging hij in op wat verschillende godsdiensten zeggen over hoop, en wat christelijke hoop inhoudt. Hij sprak over hoop in het hindoeïsme, boeddhisme, de islam en het jodendom. Hij concludeerde: „Er zijn sommige goede dingen in de wereldgodsdiensten, zoals lijdzaamheid of verdraagzaamheid. Maar je mag algemene genade niet verwarren met bijzondere genade. Opwaardering van andere godsdiensten als voorlopige heilswegen is vanuit de Schrift niet te verdedigen.”
De christelijke hoop is met het verstand niet te bereiken, stelde Roos. „De deur van de rede moet dicht, de deur van het geloof moet open.” Hij illustreerde dit met een persoonlijk verhaal over een discussie met catechisanten. Die vroegen waarom de Bijbel waar zou zijn, en bijvoorbeeld de Koran niet. Roos: „Ik mocht vertellen hoe de Heere Jezus zich in mijn leven had geopenbaard. Hoe Hij mij alles was geworden. Ik zei ten slotte: „Met die Jezus wil ik leven en sterven. En als jullie het dan met de Koran willen houden, gaan jullie dan maar verder met de Koran.” Toen was discussie niet meer nodig.”
In het Oude Testament heeft hoop de betekenissen van verwachten van het goede, het zoeken van toevlucht zoeken. „Het is gespannen uitzien naar, geduldig verwachten. De oudtestamentische hoop richt zich altijd op God en op Zijn beloften.” Roos stelde dat dit in het Nieuwe Testament niet anders is. „De hoop is in het Nieuwe Testament volledig christocentrisch bepaald.”