Liefde tot Christus
Voor zijn bekering was de bekeerde nergens zo bevreesd voor als voor verlies van achting, staat en vrienden. Niets klonk hem zo verschrikkelijk in de oren als pijn, armoede of ongenade. Nu zijn die dingen klein in zijn ogen en geringer dan God te bedroeven door de zonde. Hij is bevreesd om Gods gunst te verliezen. Geen gedachte pijnigt hem meer dan te denken van Christus te moeten scheiden. Zijn liefde neemt nu een nieuwe loop. Hoe menigmaal stortte Augustinus zijn liefde uit over Christus en zeide: „O, eeuwige gelukzaligheid -hij kon geen woorden vinden die zoet genoeg waren- o, laat mij U zien. O, licht van mijn ogen, o, gij blijdschap van mijn hart, laat mij U liefhebben. O, leven van mijn ziel, verschijn aan mij. Laat mij U bezitten.”De droefheid krijgt een nieuwe uitwerking tot bekering. Het gezicht van de zonden en het aanschouwen van de gekruiste Christus konden hem tevoren nauwelijks tegen de zonde opzetten, maar nu doen ze hem daar toornig op zijn. Zijn haat kookt en zijn toorn brandt tegen de zonden. Hij noemt zichzelf een dwaas, een beest. Gelijk David. Tevoren kon hij de zonde met vermaak indrinken, maar nu heeft hij zelfs een walg aan de gedachte om terug te keren.
Geliefden, spreek dan met uw hart en geef acht op de stroom van uw hartstochten. Loopt die uit op God in Christus, boven alle andere dingen in deze wereld?
Joseph Alleine, predikant te Taunton (Een alarm voor onbekeerde zondaren, 1735)