Prof. dr. W. Verboom: Puriteinse invloed op 17e-eeuwse preken
GOUDA – Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw is de invloed van het puritanisme duidelijk te bespeuren in de catechismusprediking in Nederland. Dat stelde prof. dr. W. Verboom zaterdag in Gouda.
De emeritus hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd protestantisme aan de Universiteit Leiden sprak tijdens het jaarlijkse congres van de Stichting Studie Nadere Reformatie, dat ongeveer honderd bezoekers trok. Het thema van de dag was ”Leven met God. Doorwerking van het puriteins gedachtegoed in West-Europa”.
Het puritanisme was een kerkelijke hervormingsbeweging in Engeland en Schotland die met name in de zeventiende eeuw bloeide. Het legde nadruk op zaken zoals tot geloof komen, levensheiliging en een strikte zondagsviering.
Prof. Verboom deed onderzoek naar de invloed van het puritanisme op de prediking van de Heidelbergse Catechismus vanaf de zeventiende eeuw. Hij wees op de centrale positie van Gisbertus Voetius (1589-1676), die een scharnierfunctie vervulde tussen de (Nederlandse) Nadere Reformatie en het puritanisme. In zijn boek ”Catechisatie” noemt Voetius de wedergeboorte het begin van het werk van Gods Geest in de mens. Voetius besteedt in het geschrift ook specifieke aandacht aan de zondag en de heiliging van die dag. Dit zijn twee typisch puriteinse items.
Voordat deze nadere reformator zijn stempel zette op een deel van kerkelijk Nederland was er weinig te zien van puriteinse invloeden in de catechismusprediking. In eerdere catechismusverklaringen, onder meer die van Bastingius en Corstens, is prof. Verboom dergelijke opmerkingen niet tegengekomen. Zij spreken slechts kort over de zondagsviering en hebben het bij het begrip wedergeboorte over een algehele vernieuwing en niet over het begin van het werk van Gods Geest in de mens.
Na het midden van de zeventiende eeuw, toen de invloed van Voetius merkbaar werd, kwam prof. Verboom bewoordingen als die van Voetius wél tegen in catechismusverklaringen. Hij noemde die van de voetianen Johannes van der Kemp en Bernardus Smijtegelt. Ook bij een aantal van de zogenaamde ernstige coccejanen was de invloed van het puritanisme merkbaar, in het bijzonder bij Johannes d’Outrein.
De catechismusdeskundige vraagt zich af of de Heidelbergse Catechismus door de voetianen, en door vele anderen na hen, niet meer in lijn met de Engelse theologie is uitgelegd dan dat de Heidelbergse Catechismus zelf de inhoud bepaalde. Onderzoek zou dat moeten uitwijzen.
Dr. J. van de Kamp, kenner van de Duitse ”Nähere Reformation”, liet aan de hand van cijfers zien dat er in het Duitsland van de zeventiende eeuw een stroom van puriteinse boeken verscheen. Deze domineerden op een gegeven moment zelfs het aanbod aan vroomheidsboeken in dat land. In de zeventiende eeuw zijn 160 geschriften van puriteinen in het Duits vertaald, met in totaal meer dan duizend drukken, onder andere van William Perkins, Lewis Bayly, Joseph Hall, John Bunyan en Richard Baxter. Alleen al ”The practice of piety” van Bayly beleefde 69 drukken. Ook van ”Die Pilgerreise zur seligen Ewigkeit” van Buynan verscheen herdruk op herdruk.
Volgens Van de Kamp werden de vertalingen aangepast aan het lutheranisme. Zo zijn uit het boek van Bayly de namen van gereformeerde theologen verdwenen, is een passage over het sabbatsgebod weggelaten en is de strijdvaardige toon ten opzichte van de Rooms-Katholieke Kerk afgezwakt. De onderzoeker verklaarde de Duitse belangstelling uit het feit dat de puriteinse boeken iets nieuws boden waaraan behoefte was, namelijk de praktijk van de godzaligheid en het praktische leven.
Hij ziet een lange nawerking van de puriteinse lectuur in Duitsland, en niet alleen in de lutherse reformorthodoxie. „Het piëtisme is sterk door het puritanisme beïnvloed. Philip Jakob Spener en August Hermann Francke hebben de Engelse puriteinen gelezen.”
Amateurkerkhistoricus L. J. van Valen belichtte het Schotse puritanisme. Hij stelde dat er na het jaar 1600 een stroom van vroomheidliteratuur in Schotland op gang kwam. Het Schotse puritanisme was ingebed in het kerkelijk leven en vormde geen tegenbeweging. Na het jaar 1630 traden kerkelijke geschillen tussen aanhangers van het presbyteriale stelsel en het episcopale stelsel aan het licht. Van Valen toonde aan dat zich bij beide groeperingen puriteinen bevonden. Hij noemde Samuel Rutherford (presbyteriaans) en John Forbes van Corse (episcopaal), die beiden in hun geschriften de puriteinse idealen hooghielden.