Begrip voor Duitse Vertriebenen heeft zijn grenzen
De woordenstrijd over de geallieerde bombardementen op Duitse steden is amper geluwd of een nieuwe discussie over een zaak uit de Tweede Wereldoorlog heeft zich in Duitsland al weer aangediend: een over de oprichting van een centrum in Berlijn dat het lijden van de zogenaamde Vertriebenen in herinnering wil brengen.
Zestig jaar was er in Duitsland geen aandacht voor de ruim 14 miljoen verdrevenen, Duitsers die aan het einde van of na de Tweede Wereldoorlog uit Oost-Pruisen, Silezië en andere gebieden werden gejaagd die eeuwenlang door Duitsers waren bewoond. Niet minder dan 2,5 miljoen Duitsers kwamen om bij deze etnische zuivering.
Jarenlang moesten de Vertriebenen hun mond houden. Ze hadden een kantoor in Bonn en na de verhuizing van de Bondsdag een in Berlijn en dat was genoeg. Dat ze hun land kwijt waren, waar ze generaties lang hadden gewoond, was jammer. Deden de Vertriebenen toch hun mond open dan werden ze er onmiddellijk van verdacht de bestaande situatie terug te willen draaien en kregen ze het etiket extreemrechts opgeplakt.
Dat veranderde toen Nobelprijswinnaar Günter Grass in 2002 de novelle ”Im Krebsgang” schreef. Grass vroeg in feite aandacht voor het leed dat een groot deel van de Duitse bevolking is aangedaan: na de oorlog was een op de zes West-Duitsers een Vertriebene! Te lang had het establishment in Duitsland dit deel van de geschiedenis links laten liggen.
Grass’ woorden misten hun doel niet. Dag- en weekbladen wijdden uitgebreid aandacht aan het leed dat de Vertriebenen is aangedaan. De televisie kwam met een serie documentaires over de Vertriebenen. Ze konden vertellen over verdrijving, moord en verkrachting.
Maar er zijn grenzen aan het begrip. Dat blijkt uit de hoog oplopende strijd rond een ”Centrum tegen Verdrijvingen”. Het conflict broeit al sinds 2000, toen Erika Steinbach, de voorzitter van de Bund der Vertriebenen, de stichting ”Centrum tegen Verdrijvingen” stichtte. Haar bedoeling: in de Duitse hoofdstad een monument en documentatiecentrum opzetten voor de 20e-eeuwse slachtoffers van gewelddadige volksverhuizingen.
Dat zijn er in de vorige eeuw nogal wat geweest. Meer dan 60 miljoen mensen verloren alleen al in de eerste helft van de twintigste eeuw hun vaderland en vaak ook hun leven. De Turken stuurden in 1915 de Armeniërs de woestijn in. Sovjetdictator Josef Stalin pakte complete bevolkingsgroepen op en liet ze in een andere streek van zijn immense rijk weer vallen. Meer dan 14 miljoen Duitsers moesten als gevolg van de Tweede Wereldoorlog hun steden en dorpen voor altijd verlaten.
De Bund der Vertriebenen wil vooral aan de Duitsers aandacht schenken, maar daarbij andere volken niet vergeten. Zo moeten ook de etnische zuiveringen op de Balkan van de jaren negentig aan de orde komen.
Steinbach, Bondsdagafgevaardigde voor de CDU, heeft intussen geld ingezameld voor het monument en documentatiecentrum. Vooraanstaande politici, van zowel links als rechts, heeft ze voor haar idee ingewonnen. Onder hen zijn minister van Binnenlandse Zaken Otto Schily en de uit Bohemen afkomstige SPD’er Peter Glotz. Glotz fungeert naast Steinbach als voorzitter van de stichting.
Duitsland zou Duitsland niet zijn als er over een onderwerp dat nauw samenhangt met de Tweede Wereldoorlog geen fel debat ontstond. Tegenstanders, onder wie SPD-afgevaardigde Markus Meckel en de schrijver Günter Grass, hebben een manifest opgesteld waarin de plannen van Steinbach als „een overwegend nationaal project” worden bekritiseerd. Bovendien verwachten zij dat het centrum angst en wantrouwen bij de buurlanden zal wekken. Die hebben inderdaad al protest aangetekend. Zij voorzien dat in het centrum de samenhang tussen verdrijvingen enerzijds en rassenpolitiek en genocide van de nazi’s anderzijds zal worden ontkend.
Bondskanselier Gerhard Schröder, die absoluut geen behoefte heeft aan een internationale rel, heeft zich uitgesproken tegen de vestiging van het centrum in de Duitse hoofdstad. Hij moet daar niets van hebben, omdat met Berlijn als vestigingsplaats het gevaar dreigt dat „het onrecht dat de Duitsers is aangedaan al te zeer op de voorgrond wordt geplaatst en dat de historische oorzaken hiervan worden weggedrukt.”
„Niemand kan ontkennen dat dit met het Duitse fascisme samenhangt, omdat hij anders geschiedvervalsing pleegt”, zei Schröder. Hij pleit ervoor het debat over het geplande centrum te europeaniseren en raadt de initiatiefnemers aan nog eens na te denken of Berlijn „werkelijk de juiste plaats is.” Intussen zijn vestigingsplaatsen als Sarajevo, Pristina en Breslau voorgesteld.
Eika Steinbach heeft begrip voor het wantrouwen in de buurlanden, maar houdt desondanks vast aan Berlijn. Zij roept Schröder op „niet alleen voor de gevoelens van onze buurlanden Polen en Tsjechië begrip op te brengen, maar ook voor de eigen burgers. Het protest tegen het centrum is onterecht. Wij willen duidelijk maken dat mensenrechten ondeelbaar zijn.”
Bondspresident Johannes Rau heeft zich deze week in het debat gemengd. De president die naam heeft gemaakt als verzoener, was gastspreker op de zogenaamde Heimat-dag van de Bund der Vertriebenen. Hij sprak met geen woord over Berlijn als vestigingsplaats, maar kritiseerde de ruzie die om het centrum wordt gevoerd. „De toon en de stijl waarmee het debat wordt gevoerd beklemmen mij”, aldus Rau.