Opinie

Democratisering debet aan afname kwaliteit onderwijs

De democratisering van de samenleving heeft bijgedragen aan de afname van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs, betoogt prof. dr. Andreas Kinneging.

27 September 2012 20:03Gewijzigd op 14 November 2020 23:25

Een paar maanden geleden kreeg ik het verzoek om op een conferentie aan de Christelijke Hogeschool iets te zeggen over identiteit en kwaliteit in het onderwijs. Ik heb dat toegezegd omdat de kwaliteit van het onderwijs mij aan het hart gaat. Ook heb ik bewondering voor al die christelijke scholen die, in weerwil van een steeds militanter wordend dominant secularisme, proberen de traditie van het christelijk onderwijs in Nederland in leven te houden.

Ik durf de stelling wel aan dat het onderwijsbestel in Nederland tot aan de Mammoetwet van 1968 in het algemeen op een hoog peil stond. De kwaliteit van de onderscheiden schooltypen was veel hoger dan hun hedendaagse equivalenten. De kinderen leerden op school veel meer dan nu het geval is.

Wat de christelijke identiteit betreft geldt mutatis mutandis hetzelfde. Waar die identiteit voor christelijke scholen ooit zo vanzelfsprekend was dat je het christendom inademde als je de schoolpoort binnenging, daar is die identiteit op steeds meer christelijke scholen steeds brozer geworden.

Met de Mammoetwet, vanaf 1968, is het onderwijs in de greep gekomen van wat Napoleon ooit noemde „le terrible ésprit de nouveauté”: een voortdurende, nimmer aflatende drang om het hele systeem overhoop te gooien en het onderwijsbestel op een volstrekt nieuwe leest te schoeien. Onder het motto: vernieuwing is verbetering. Nu, 44 jaar later, moeten we helaas concluderen dat dat niet altijd zo is.

Voordat we gaan kijken naar een oplossing van het geschetste probleem, gaan we eerst op zoek naar de oorzaak van de ontwikkeling. Want wie de oorzaak van een probleem niet kent, kan doorgaans ook geen oplossing vinden.

Oorzaak

Ik noemde al het jaartal 1968. Een in het hele Westen beroemd jaartal, vanwege de studentenopstanden waarmee de woelige jaren zeventig werden ingeluid. Een tijd van experimenten en vernieuwing op alle terreinen des levens. Tradities werden allentwege overboord gezet. De grote uittocht uit de kerk begon toen. En inderdaad, ook het schoolsysteem werd overhoop gehaald.

Wat dreef de vernieuwers ten diepste? Wie dat echt wil begrijpen kan mijns inziens het beste te rade gaan bij Alexis de Tocqueville, een politiek filosoof uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Het boek van zijn hand dat ik bij u onder de aandacht wil brengen is ”De la démocratie en Amérique”. Vorig jaar verscheen bij uitgeverij Lemniscaat de eerste integrale vertaling in het Nederlands.

In dit boek gaat Tocqueville op zoek naar het wezen van de democratie. Ik volsta met het naar voren halen van twee cruciale elementen uit zijn analyse.

Hij maakt ten eerste duidelijk dat democratie veel meer is dan een staatkundig idee. Ze is ook een samenlevingsvorm waarbij de grondnorm is de vrijheid en vooral gelijkheid van alle mensen. Alle maatschappelijke instituties, inclusief het onderwijs, dienen volgens die normen ingericht te zijn. Het is zelfs een bepaald menstype: de democratische mens. Dit is een mens die de wereld ziet door de lens van de vrijheid en de gelijkheid.

Tocquevilles tweede cruciale inzicht in het wezen van de democratie is dat de democratische mens, en dus ook de democratische samenleving en de democratische staat, weliswaar houden van gelijkheid en vrijheid, maar dat ze, bij ieder conflict tussen die twee waarden, zullen kiezen voor gelijkheid. Gelijkheid is dus, als puntje bij paaltje komt, de voornaamste norm van de democratie. Dat zien we in Nederland anno nu maar al te goed. Denk aan de recente rechterlijke uitspraken over de SGP en aan de jurisprudentie ten aanzien van het toelatingsbeleid van orthodox-christelijke scholen. De gelijkheid overtroeft steeds de vrijheid.

Tocqueville contrasteert de democratie in heel zijn boek met wat eraan voorafging, zowel op het niveau van de staat als op dat van de samenleving en het menstype. Hij noemt dat aristocratie. Men kan wel stellen dat de aristocratie in alle opzichten het tegenovergestelde is van de democratie. De grondnorm van de vrijheid, zoals die in de democratie wordt beleden, bestond niet. In plaats daarvan vinden we de grondnorm van de discipline, gehoorzaamheid, volgzaamheid aan je meerdere.

Men begrijpt wel dat leidinggeven een stuk eenvoudiger wordt als de maatschappelijke grondnormen waar iedereen van uitgaat niet vrijheid en gelijkheid zijn, maar discipline en hiërarchie. De grondnormen vrijheid en gelijkheid verdragen zich eigenlijk niet met het leidinggeven. Men ziet wel dat onderwijs geven aldus in democratische omstandigheden buitengewoon lastig wordt.

Gevolgen

Men kan zonder meer stellen dat de democratie in de tocquevilliaanse zin tot zeer recent in de westerse cultuur een ondergeschikte plaats innam. Deze bleef in belangrijke mate gestempeld door de aristocratische grondnormen van discipline en hiërarchie.

Dat veranderde vanaf eind jaren zestig. De jaren zeventig met name zijn een tijd van radicale democratisering. Dat is ten diepste de betekenis van deze periode. Wat toen werd ingeluid is een soort tweede Franse Revolutie. Op alle terreinen des levens werd de discipline en de hiërarchie onder kritiek gesteld. Op alle terreinen van het leven ging men vrijheid en vooral gelijkheid eisen.

Inmiddels leven we in het jaar 2012. De democratisering is sedert eind jaren zestig met grote sprongen voortgeschreden. Denk aan hoe de bevolking tegenwoordig politici ziet. Denk aan hoe men aankijkt tegen professionals zoals artsen, notarissen, advocaten en dominees. Denk aan hoe men aankijkt tegen onderwijzers, leraren en hoogleraren. Al die mensen hebben een groot deel van hun gezag ingeleverd. Alle mensen zijn gelijk, en de een is niet meer gelijk dan de ander.

Vrijheid en vooral gelijkheid zijn nu het alfa en omega van de moraal geworden. Van de oude waarden als discipline, volgzaamheid en hiërarchie is niets meer over. Deze worden zelfs dikwijls afkeurenswaardig gevonden.

De maatschappelijke consequenties hiervan zijn overduidelijk. Ook in het onderwijs. En er is weinig aan te doen, vrees ik. Het gaat hier om een dermate fundamentele en de maatschappij omvattende ontwikkeling dat men verpletterd wordt als men er radicaal tegen ingaat.

Voor het onderwijs, dat wellicht meer dan wat ook afhankelijk is van de acceptatie van discipline en hiërarchie, betekent dit dat er sprake is van een soort ijstijd. Begrijp me niet verkeerd, het kan buitengewoon gezellig zijn op school. Ik denk zelfs dat een cultuur van vrijheid en gelijkheid de gezelligheid sterk bevordert. Maar een echt goede school, waar de kinderen veel leren, kan onder die omstandigheden niet bestaan. Dat is, dunkt me, de diepste reden dat de kwaliteit van onze scholen de afgelopen halve eeuw zo achteruit is gegaan.

Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het geloof. Ook dat gaat, om dezelfde redenen, door een ijstijd.

Toekomst

Hoe zal het verder gaan? Veel mensen denken dat democratie, vrijheid en gelijkheid steeds verder zullen oprukken in de wereld. En dat de mensheid daarmee een soort eindstadium heeft bereikt. De toekomst, menen zij, zal tot aan het eind der tijden democratisch zijn.

Dat lijkt mij een vergissing. Of althans, het lijkt me erg onwaarschijnlijk. Democratie heeft historisch gezien geen goede papieren. Het heeft vóór onze tijd eigenlijk alleen in de oudheid in een paar stadstaatjes ruim een eeuw bestaan. En ook anno nu blijken de meeste democratieën in de wereld bij nadere beschouwing vooral façadedemocratieën te zijn.

Met andere woorden, vrijheid en gelijkheid zijn allerminst een zeker bezit. Wat de toekomst brengen zal, weten we niet, maar het is zeker dat ze anders zal zijn dan de democratie die we nu kennen. Het is heel goed denkbaar dat er dan weer ruimte komt voor de aristocratische waarden van discipline en hiërarchie. En dus voor kwalitatief goed onderwijs. En ook voor het geloof.

Oplossingen

Intussen zijn wij geworpen in deze tijd. Dit is onze tijd en wij kunnen er niets aan veranderen. Voor ons zijn de historische variabelen vrijheid en gelijkheid parameters waarbinnen wij moeten opereren. Wat moet je onder die omstandigheden doen als je constateert dat de kwaliteit in het onderwijs achteruitholt en bovendien de christelijke signatuur op school steeds brozer begint te worden?

Ik begin met de kwestie van de identiteit. Ik geloof dat het belangrijk is dat u en uw collega’s op school zelf een sterk geloof hebben. Dat zal dan, op de achtergrond, altijd meeresoneren en zo de kinderen veel meer vormen dan wanneer in allerlei vakken opeens het christendom erbij wordt gehaald.

Het is de kunst om op school een christelijke atmosfeer te scheppen. Daarvoor is uiteraard ook vereist dat de staat u de vrijheid laat leraren en leerlingen niet aan te nemen en weg te sturen die niet ten volle uw christelijke identiteit delen. Laten we hopen dat die vrijheid u niet met een beroep op de gelijkheid in de komende jaren zal worden afgenomen.

Dan de kwestie van kwaliteit. De volgende vier voorstellen zouden veel aan de kwaliteit verbeteren, maar kunnen waarschijnlijk geen van alle door een individuele school worden doorgevoerd. De enige manier om ze door te voeren is waarschijnlijk door collectief pressie uit te oefenen. Hier zijn mijn voorstellen:

  1. Studenten van tegenwoordig hebben vrijwel geen algemene ontwikkeling en heel weinig talenkennis. Toch wordt er op de meeste scholen behoorlijk gewerkt en moeten de leerlingen veel stof doornemen. Hoe is het mogelijk dat er zo weinig blijft hangen?

Mijn vermoeden is dat er op de scholen te weinig stof wordt herhaald. Op dit moment wordt vrijwel uitsluitend het kortetermijngeheugen aangesproken. De kunst is om het langetermijngeheugen aan te spreken. Dit geheugen neemt veel minder snel dingen op, maar wat het heeft opgenomen, blijft ook grotendeels bewaard. Dit geheugen wordt echter alleen aangesproken door voortdurend en eindeloos de stof te herhalen.

  1. Waarschijnlijk schort er ook iets aan de wijze van lesgeven. Sedert de jaren zeventig is de nadruk in het talenonderwijs komen te liggen op het spelenderwijze leren van de spreektaal. Het resultaat is helaas nul. Waarom keren we niet terug naar een oudere manier van taaloverdracht? We weten uit ervaring dat die wel resultaat boekte. Dat wil zeggen: op gestructureerde wijze de grammatica leren en daarna zo snel mogelijk, zo veel mogelijk vertalen. Uit en naar het Nederlands.

  2. Het is nooit een goed idee om docent en examinator te laten samenvallen in een en dezelfde persoon. Laten we terugkeren naar het oude systeem, dat behalve een centraal schriftelijk ook een mondeling kende met een zogenaamde gecommitteerde, een deskundige van buiten, met een doorslaggevend oordeel.

  3. Ten slotte, hoe meer opleiding de docent heeft genoten, des te beter. Hoe bevorder je nu de scholing van de docent? Heel belangrijk is natuurlijk de innerlijke drive om meer te willen weten en dieper door te willen dringen in de materie. Maar daarnaast helpt het ook zeker om het salaris te koppelen aan het niveau van scholing. Dat is nu al tot op zekere hoogte het geval, maar dat systeem kan wel uitgebreid worden. Het zou bijvoorbeeld zeer positief uitwerken als men één of twee schalen zou stijgen door de voltooiing van een academische dissertatie op het eigen vakgebied. Daardoor wordt de docent pas echt academisch gevormd. En dat zou zeker doorwerken in zijn onderwijs.

Tot zover mijn bijdrage. Ik hoop dat u er wat van opgestoken hebt. Ik hoop dat u zich in ieder geval niet verveeld hebt. En ik hoop ten slotte dat u in staat zult zijn nog lang tegen de dominante stroom in de huidige tijd in te roeien. Alles gaat voorbij. Ook ijstijden.

De auteur is hoogleraar rechtsfilosofie in Leiden. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij donderdag in Ede hield op het congres ”Niet voor de school, maar voor het leven!”.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer